Uit de Thaise literatuur.

Informatie over cultuur en gebruiken.
Moderators: Chang, Patriot, Broom

Moderator: Loempia

Plaats reactie
Bericht
Auteur
Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Uit de Thaise literatuur.

#1 Bericht door erik-kuijpers » woensdag 03 juni 2020, 15:49

Een aantal bijdragen die ik heb vertaald en bewerkt. Vandaag over het baht muntje.

De één baht munt.

In de brandende zon liep hij met snelle passen dwars de akker over naar de veldweg. Zijn zoon Chug trippelde achter hem aan. Bij iedere stap waaide stof op. De wind kwam opzetten en nam de as van het verbrande gras met zich mee. Chug klapte in zijn handen en riep 'Snel! Schiet op!' en lachte van plezier. Door de felle middagzon parelden zweetdruppels op de kale kruin van de jongen.
Hij keek om naar zijn zoon. Die kleine moest snel lopen met zijn kleinere passen. Hij leek vermoeid en vader liep wat rustiger zodat zijn zoon hem kon inhalen. 'Wij kunnen wat langzamer lopen, Chug! Dan komen we toch nog op tijd aan.'

'Maar dan zijn we er later dan de anderen, vader' zei zijn zoon ongeduldig. 'Welnee, wij zijn echt wel op tijd daar' stelde vader hem gerust en trok eens speels aan zijn haarlok. 'Kom, loop jij maar voorop.'

Chug rende voor hem uit. Hij keek zijn achtjarige zoon na en zuchtte. In zijn rechterhand hield hij het één baht muntje vast tot het nat van het zweet werd. Maar zijn gevoel zei hem dat het muntje er echt nog was en hij glimlachte.

De hitte in mei blonk op duizend-en-een manieren. Dikke rook van verbrand gras zweefde in de lucht. Boven de walm zwermden vogels, onderweg naar insecten happend. Bomen met stekels en verdorde takken stonden aan de rand van het droge veld. Hij keek teleurgesteld naar boven: geen spoor van een regenwolk te zien. De hemel was droog; alsof hij van plastic was.

'Het is al zes maanden droog! Hoe lang gaat deze droogte nog duren? Straks sterft alles af!' klaagde hij. 'Als er regen komt dan kan ik gaan ploegen, zaaien en planten. Maar als het dit jaar weer droog blijft dan houden we het niet meer vol.'

Drie jaar achtereen was de oogst mislukt. Twee jaar wegens droogte en vorig jaar wegens overstroming. Toch was de regen precies op tijd gekomen, in de zesde maand. De velden stonden vol met donkergroene rijstplanten en iedere boer was blij. Maar in de tiende maand kwam het water uit de bossen omlaag, overstroomde de hele regio en zette de rijstvelden onder water. Tien emmers met rijst was alles wat er overbleef voor de boer. En de kosten van levensmiddelen en levensonderhoud gingen dagelijks omhoog. De boeren werden er somber van.

'En dit jaar? Dit jaar wordt beslist of we dood gaan of gered worden' zuchtte hij luidop.

Chug liep door, zonder moe te worden. Ach, waar denkt een jongen van zijn leeftijd aan? Eten, spelen en slapen. Hij keek zijn zoon na met een glimlach. Het was zijn enig kind, de hoop in zijn leven. Een praatgraag en speels kind dat alles onthield wat hij zag of hoorde. Het dorpshoofd had hem vaak gezegd als hij bij hem wat kwam drinken 'Let goed op hem, Chan! Hij wordt straks een grote meneer! '

'Het is een slimme jongen, Chan' had de leraar vol lof gezegd. 'Hij zal wel officier worden' zei de burgemeester. 'Als jij niet wilt dat hij later afhankelijk wordt van het weer in de landbouw dan moet je zorgen dat hij veel leert zodat hij een goed loon kan verdienen zoals mijn zoon Sombat' verzekerde hem oom Mang.

Ja, dat vond hij zelf ook. Oom Mang was zelf ook geen rijk man. Maar door de rijstbouw had hij zijn zoon naar school kunnen sturen. Sombat was een goeie leerling geweest en mocht zijn opleiding in Bangkok afmaken. Oom Mang had zelfs zijn akker verkocht voor het schoolgeld van zijn zoon.

En nu had Sombat een salaris van vele duizenden baht, leefde comfortabel, had mooie kleren en genoeg te eten, en leefde in aanzien. Mensen behandelden hem met eerbied en als hij ergens heen ging dan werd hij door velen gegroet. Die woorden van oom Mang, zijn buurman, en het leven van Sombat maakten jarenlang diepe indruk op hem tot hij zelf een zoon had.

En sinds Chug hem kon verstaan vertelde hij hem hoe zwaar het leven van een rijstboer is: nog voor de eerste zonnestralen je bed uit, de karbouw naar het veld brengen, en de akker ploegen. Rondje na rondje, ontelbare rondjes, iedere dag wel duizend kilometer als je alle rondjes optelt. Hoe het weer ook is, regen of zonneschijn, je moet doorgaan.

En tegen de middag moet je gaan planten. Ieder bosje rijst moet je met de hand, de een na de ander, in de grond steken. Tot het hele veld vol is en je rug zo krom als een garnaal. De boer is pas tevreden als alle plantjes rechtop staan en groen worden.
Maar komt er overstroming dan zie je enkel nog de toppen van de plantjes. Dat betekent een slechte oogst. En vergeet niet de gevaarlijke droge maanden. Heb je het geluk dat je de oogst helemaal binnen hebt kunnen halen dan loert er nog steeds gevaar voor de boeren: de prijs kan zo maar 4 of 5 baht per emmer zakken.

Hij had het vaste voornemen Chug naar school te sturen tot hij volwassen was wat het hem ook zou kosten en hoe arm hij zelf ook zou blijven. Vanmorgen nog had hij daarover met zijn zoon gesproken.

'Je moet goed leren op school.'
'Waarom moet je leren?' vroeg Chug.
'Leren, zodat je een grote meneer wordt zoals meneer Sombat'.
'Waarom is het goed een grote meneer te zijn, vader?'
'Dan hoef je niet zo zwaar op het land te werken zoals jouw vader.'
'Maar hoe krijgen we dan de rijst om van te eten?' Zo weetgierig was Chug; hij was zeker niet dom.
'Je leeft van een vast salaris. Jij krijgt loon iedere maand, vele duizenden baht. Je hebt geen zwaar werk, je zit in de schaduw aan tafel en iedereen heeft respect voor je.'
'Waarom hebben ze respect?'
'Ja, omdat je een grote meneer bent. Je hebt het recht anderen uit te schelden. Wil je graag zo iemand zijn?'
'O, schelden zoals de politieagent Pin, niet waar, vader?' Chug gaf aan dat hij alles begrepen had.
'Juist, dat is het. Je mag anderen dan ook een schop geven. Wil jij zo iemand worden?' herhaalde Chan zijn vraag.
'Ja, dat zou ik wel willen' lachte het kind.

Hij rechtte de rug en liep kaarsrecht en met krachtige pas net zoals politieagent Pin had gedaan toen die gekomen was om zijn vader wegens illegale alcoholstokerij op te pakken. Chan lachte blij toen hij zag hoe goed de kleine het verwaande gedrag van een grote meneer na kon doen.

'En als je ook zo wil worden dan moet je goed leren!'
'Waar ga ik leren, vader?'
'Nou, eerst in onze dorpsschool en daarna ga je naar de school in de stad. '
'Slaat de meester mij?'
'Als je goed oplet en hard werkt dan slaat geen enkele meester jou. Ze slaan alleen luie en brutale leerlingen.'
'Ik ga aandachtig leren en niet brutaal zijn. Chug wil een grote meneer worden net als meneer Sombat.'
'Prima, prima!' en hij omarmde zijn zoon. Hij lachte en was blij.
'En wanneer ga ik naar school?'
'Al snel! Ik heb je aangemeld voor de zesde maand.' Hij telde de maanden op zijn vingers na. 'In de komende drie of vier dagen, Chug, dan mag jij zeker naar school.'

Wat hieraan vooraf ging.....

Hij lacht, pakt zijn opiumpijp en dampt met volle teugen. 'Chan, Chan, kom ga mee wat drinken. Ik heb vandaag aan god geofferd' roept iemand voor zijn hut. Hij legt zijn opiumpijp bij de deur, steekt zijn hoofd door een gat in de muur van gevlochten bamboeblad en ziet meneer Ten staan. 'Kom binnen, Ten' roept hij terug.
'Heb je wat in huis?'
'Het vat is helaas leeg, er ligt alleen nog drab.' Chan doelt op zijn sterke drank.
'Kom dan naar mij; die van mij is precies goed, Chan' probeert Ten hem over te halen.
'Maar waarom kom je zo vroeg op de morgen?'
'Door die kleine hier. Ze wil met alle geweld boeken hebben. Zij maant me aan schoolboeken voor haar te kopen. Ik weet niet waarom ze leren wil.' Ten wijst naar zijn dochter die een stapel boeken met zich meetrok.
'Heb jij die boeken op school gekocht?' vraagt Chan geschrokken. O jee, de school is al boeken aan het verkopen. Hij verwenste zijn stommiteit dat hij daar niets van wist.

Tegelijkertijd keurde hij het gedrag van meneer Ten af die niet wilde dat zijn dochter naar school ging. Hij ziet het belang van boeken niet en daarom blijft hij zijn leven lang een slaaf.

'De boeken voor de vierde klas hebben mij veel geld gekost. Hoe zit het met jouw Chug? Is hij op school toegelaten?'
'Dit jaar.'
'Ja, ga dan maar snel die boeken kopen voor de leraar ze aan de boekhandel teruggeeft want anders moet je naar de markt in de stad gaan om ze daar te kopen' zei Ten die daarna doorliep.

Chan bleef een paar minuten stil zitten. Dan nam hij de tabaksdoos, opende hem en keek er in. Hij zag alleen een vuursteen, wat tabak en gedroogd bananenblad. Hij wist nog goed dat het laatste één baht muntje gisteren was besteed aan gedroogde paprika. Toch wilde hij nakijken of er in de doos niet toevallig nog een muntje lag. Hij nam het gedroogde bananenblad uit de doos, likte er een paar keer aan om het zacht en buigzaam te maken, legde de tabakskruimels er op, rolde het op zijn hand samen, stak het aan en rookte peinzend.

'Vader, ga nu snel en koop die boeken voor mij. U moet mij leren lezen zodat ik goed lezen kan, zo goed als meneer Sombat.'
'Momentje.' Hij zat na te denken of hij Chug eerlijk zou vertellen dat hij geen geld had.
'Ga nu toch, vader!' drong Chug bij hem aan.
'Ik heb helemaal geen geld' zei hij resoluut.
'Verkoop dan rijst, vader' raadde Chug hem aan, wetend dat zijn vader altijd geld had na de verkoop van rijst.
'Wij hebben nog maar één emmer vol. Die moeten wij bewaren om te eten.' Hij zoog zwaar aan zijn sigaret tot het bananenblad opvlamde.
'Als wij geen boek hebben kan ik niks leren' zei zijn zoon op een huiltoon. 'Word nou niet boos; laten we naar de vijver gaan! Pak je visspullen.'

Vader en zoon kwamen de bamboehut uit. Ze liepen dwars het veld over en door het bamboebos tot ze aan de vijver kwamen. De Takee-vijver was volledig opgedroogd en de bodem vol met spleten. De moerasplanten waren dood. De waterlelies lagen met hun verdroogde gele bladeren en bruine wortels op de droge grond van de vijver.

'Wat moeten we hier, vader? De vijver is opgedroogd' zei de zoon vertwijfeld.
'Kleislakken zoeken!' 'De bittere slakken?'
'Ja ja, de bittere slakken.' 'Gaan we die koken, vader?'
'Nee, verkopen! Iedere pond brengt een baht op.'
'O, verkopen, voor geld voor de boeken, toch?' lachte Chug en gaf aan klaar te zijn voor dat werk.

Met de spa hakte hij in de gespleten bodem aan de rand van de vijver, haalde de aarde weg en zocht naar bittere slakken, zo groot als het puntje van je duim. Ze groeven de aarde af, maakten ongeveer tien putten maar vonden alleen maar dode wijngaardslakken en schelpen.

De zon begon nu feller te schijnen. Hun lijven waren nat van het zweet. Grote druppels verschenen op Chug zijn kale hoofd en liepen in zijn ogen. Het kleine kind veegde iedere keer het zweet met zijn hand weg. Vader kreeg medelijden met hem. Hij nam zijn gevlochten hoed af en bedekte daarmee zijn zoons hoofd en nam de kapotte handdoek van zijn middel af en legde die op de rug van zijn zoon.

'Daar is er een, vader!'
'O, laat eens zien!'
'Bah, verrotte slak! Hij stinkt als de pest.' Chug maakte zijn neus schoon met zijn vingers.
'Leg ze eerst maar eens in de mand' zei vader.
'Maar dit is alleen het huisje, vader. Kunnen we die verkopen?'
'Nou ja, we mengen hem met de andere slakken. Tegenwoordig wordt er wel vaker gemengd en word je bedrogen waar je bij staat, Chug. Rijst mengen ze met spelt en vissaus met zout water' hield hij zijn zoon voor.
'Probeer hier eens, vader!' Chug wijst naar een plekje onder een struik. 'Kom, help mee uitgraven.'
'Oh, wat veel!' Chug verheugde zich over een hoop slakken die daar zaten.
'Hoeveel zijn het er, Chug? Tel ze eens.'
'Een, twee, drie, vier, vijf. Vijf stuks, vader.'
'Je weet het best goed' lachte hij tevreden omdat zijn zoon goed had geteld. 'Als je naar school gaat moet je ook goed leren rekenen. Meneer Sombat is ook goed in rekenen en ook goed in lezen.'
'Ik kan al tot tien tellen, vader! Zes, zeven, acht....' schepte de zoon op.

Chan deed zijn uiterste best naar de schat in de bodem te zoeken. Iedere slak die hij in de mand kon leggen betekende veel voor zijn zoon. In de namiddag was het hen eindelijk gelukt precies een pond slakken te verzamelen; niet meer, niet minder. Op de markt van Baan Kho verkocht hij ze voor één baht. Dat muntje hield hij stevig vast in zijn hand.

Hij durfde het niet weg te leggen en ook niet in de zak van zijn hemd te stoppen want daar zat een gat in, net als in zijn broekzak. In zijn zakdoek knopen was ook gevaarlijk want het kan er uit vallen. Nee, het was niet gemakkelijk geweest aan geld te komen.

Toen het geld verdiend was liep hij met grote passen naar school om het boek voor zijn zoon te kopen. Chug liep nog steeds voorop. Hij stopte even en keek in zijn hand: het geld was er nog steeds. Het nieuwe muntje schitterde zo mooi in de zon. Hij hield het stevig en toch voorzichtig vast alsof hij bang was dat het zou breken voor ze bij de school waren.

'Vader, vader, is het geld er nog?'
'Ja.'
'Vader, hebben die boeken mooie plaatjes?'
'Ja.'
'Als wij thuis komen dan moet U mij het ABC leren zoals U beloofd hebt, niet waar, vader? Ik wil een grote meneer worden.'

Voor de school in het dorp Baan Kho stond een rij tafels. Daarop lagen boeken en schriften op volgorde van klassen. De leraar was bezig ze te verkopen aan de ouders naar gelang de klas waarin hun kinderen zaten. Voor de eerste klas waren maar weinig boeken nodig, slechts twee of drie. Voor de hogere klassen moest je meer boeken meedragen. De dorpsbewoners liepen te klagen over de kosten van de boeken en de reiskosten.

'Boeken voor de eerste klas liggen op die tafel daar' lichtte de leraar toe. Hij bracht Chug er naartoe.

'Hoeveel boeken voor de eerste klas?' vroeg Chan.
'Drie boeken. De complete set kost 4 baht en 50 satang alsjeblieft.'
'Kunnen we niet eerst maar één boek kopen?' Hij bewoog het muntje in zijn hand en zijn hart sloeg sneller.
'Een boek kost een baht en 50 satang alsjeblieft.'
'Kan het niet voor één baht?' probeerde hij te onderhandelen.
'Jammer genoeg niet. De waarde van de baht is gedaald' zei de jonge leraar.

Hij deed een stap terug. Hij had totaal niet begrepen wat dat betekende. Een baht heeft altijd honderd satang. Hoe kan die waarde dan zakken? Hij wist van zichzelf dat hij dom was. Hij kon zelf niks dus moest absoluut Chug naar school sturen zodat hij wel slim werd. In zijn rechterhand hield hij het muntje vast. De linkerhand legde hij op de schouder van zijn zoon. 'Chug, we gaan weer terug naar de vijver.'

'Gaan we weer slakken zoeken, vader?'


Bron: Kurzgeschichten aus Thailand; een boek samengesteld in 1982 ten behoeve van de studenten Duits aan de Chulalongkorn Universiteit te Bangkok. Vertaling en bewerking van mijn hand.

Schrijver Nimit Pumthaworn (ook Phumthaworn, 1936-1981) was onderwijzer in Sukhothai. Hij schreef over leven en werken door mensen in de Thaise landbouw. Bovenstaand verhaal komt uit een van zijn bundels.
Laatst gewijzigd door erik-kuijpers op woensdag 10 juni 2020, 06:25, 1 keer totaal gewijzigd.

Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Re: Uit de Thaise literatuur.

#2 Bericht door erik-kuijpers » woensdag 10 juni 2020, 06:25

Haarspeldbochten

Vaak rij ik met een vriend mee; naar buiten, het land in. In zijn auto stuiven wij alsof wij vleugels hebben en ik heb dan het gevoel dat we zowel naar de hemel als naar de hel kunnen rijden. Als wij in de zomer langs de rijstvelden rijden staan op de uitgestrekte velden alleen nog de afgesneden stengels. Hun donkergele kleur eindigt ver weg in het groen van de bomenrij.

Ik heb hem vaak op de lotusbloemen gewezen die de sloten bedekken langs de wegen en ik vraag hem dan wat langzamer te rijden om de lotusbloemen beter te kunnen bekijken. Zij tonen hun pracht van helder groen gemengd met zacht roze tot je tenslotte in de verwelkte bloemen de vruchten kunt zien.

Ook kijk ik graag naar de jonge lotusbladeren die er opgerold uit zien als raketten klaar om op te stijgen. Als ze open gaan zien ze er anders uit: mals groen en teder als de wangen van een jong meisje. Deze lotusbloemen zien er zo schitterend uit dat het niet vreemd is dat schilders ze als motief gebruiken en weergeven op muren van tempels.

Wij rijden snel. Het suizen van de wind langs de auto voelt bij mij als het geluid van een beschaving waar ik me niet prettig bij voel. Ik krijg ineens het idee dat ik beter kan uitstappen en met een boerenkar door het land kan gaan rijden.

De weg voor ons loopt nu lichtjes omhoog. Als ik omkijk naar omlaag dan zie ik haarspeldbochten door het golvende land. We rijden daarna langs een bos dat eigenlijk niet meer als bos te herkennen is. Het houdt plotseling op, precies daar waar de weg naar de beschaving verbreed is. Ook is bos gekapt voor de maïsteelt. Deze akkers zien er ook mooi uit maar toch anders dan het ongerepte bos dat je hier eigenlijk verwacht.

Dode honden

Er liggen dode honden op de weg, slachtoffers van de gemotoriseerde wereld, verminkt en ontwricht. Ik beklaag mij daarover maar mijn vriend zoekt een excuus zoals alle autorijders doen. 'Je kunt niet snel genoeg remmen, je komt in een slip en knalt op een andere auto, en je kunt over de kop slaan.' Ik zucht maar eens; het leven van een dier is voor hen zonder betekenis.

Voor de hutten van boeren stijgt rook op naar de heldere hemel en de bergwind blaast de rook door de lucht alsof het verdwaalde wolken zijn. Er spelen, gelukkig en onbezorgd, naakte kleuters. Een zwarte kortharige hond kwispelt met zijn staart om aandacht van de kinderen te trekken. 'Als deze zwarte hond net over straat had gelopen, had jij hem dan aangereden'? vraag ik mijn vriend. Hij haalt zijn voet van het gas af en steekt een sigaret op.

'Als ik niet op tijd kan remmen dan moet ik hem wel aanrijden'.

'Als... Bah!' zucht ik en kijk dromerig naar de bergrug voor ons. Het lijkt wel de grens te vormen tussen ons en een ander werelddeel. 'Als het nu een van jouw kinderen was zou je hem dan ook moeten aanrijden?'

'Oh! Maar dat hangt van de situatie af.'

'Dus het leven van een mens is voor jou belangrijker dan dat van een dier?'

'Natuurlijk.'

Ik leun ontgoocheld naar achteren in mijn stoel. Eigenlijk klopt het wel wat mijn vriend zegt. De mens is belangrijker en bovendien voelt hij zich heerser over het dierenrijk. Maar, nog even, en dan meten mensen zich het recht aan andere wezens te mogen vernietigen. Zij zullen zich goddelijke rechten aanmeten.

Wij naderen het dorp onder aan de berg. Het verbaast me al niet meer dat ook hier dode honden op straat liggen. Bij enkele dieren is de kop helemaal vermorzeld. Bloedige bandensporen die getuigen van leven van weleer vervagen na enkele meters op het grijze asfalt. De autorijders hebben waarschijnlijk niet meer dan een doffe dreun gevoeld toen ze over het dier reden; de pijn die het dier heeft gevoeld toen de banden over hem heen rolden moet een marteling zijn geweest. Ik zucht opnieuw als ik hieraan denk.
Mijn vriend stelt mij gerust en zegt 'Ik zal opletten dat ik geen hond aanrijd.' Ik lach dankbaar.

De wind raakt me vol door het open raam en brengt mijn haar in de war. De geur van mijn hairspray gaat de hele auto door. Ik ruik aan mijn lange haar en als ik dat nog eens doe lachen wij beiden. Onze lach klinkt als muziek. 'Heb jij al eens iets aangereden' vraag ik mijn vriend.

'Wat bedoel je met -iets- ?'

'Nou, een hond, of misschien een mens!' 'Je zegt het zo alsof een hond net zo veel waard is als een mens.'

Ik kijk naar de bergrug die naderbij komt. De eerst vage contouren worden langzaam helder zodat je grote en kleine bomen kunt zien. 'Ik zie geen verschil tussen de doodsstrijd van een mens en een dier' zeg ik. 'Jij spreekt alsof je ooit gestorven bent' werpt hij tegen. Ik kijk hem eens aan en lach naar hem. Hij kijkt snel even naar mij en dan weer op de weg om zijn concentratie niet te verliezen. Maar zijn ogen worden tot pretoogjes als ik hem antwoord 'Ja, ik ben al eens gestorven.'

'Wanneer was dat dan' vraagt hij me. 'Toen ik verdriet had nadat mijn grote liefde het uitmaakte. Ik had toen het gevoel dat ik dood was hoewel ik nog steeds kon ademen.' Hierna lach ik voluit. Ik heb altijd goeie zin als ik de stad even uit kan. En dat komt omdat ik van het land kom.

'Ach, heeft iemand jou verlaten?' lacht hij. 'Ik denk nou net dat jij iemand bent die anderen verlaat.' Ik kijk hem meelijwekkend en onschuldig aan en zeg 'Nee, ze hebben mij ook vaak laten zitten.'

'Ja ja, dat betekent dus dat jij al veel vrijers versleten hebt.' Ik antwoord niet maar lach naar hem. 'Kan ik ook een vrijer van je worden?' vraagt hij met kalme stem. 'Hè, wat is dat nou?' vraag ik hem. 'Ja, jouw minnaar. Doe nou niet zo!'

Ik lach verlegen en kijk naar de groter wordende bergen. Ik zie rotsen, stenen, grote en kleine bomen dicht op elkaar, vaal en donker als op een schilderij. 'Is dat jouw manier om een liefdesverklaring te doen?' vraag ik hem. 'Nee, dit is geen liefdesverklaring, ik wil gewoon jouw vaste vriend worden.'

'Dat is toch hetzelfde? Kijk liever nou eens naar die mooie bergen daar!'

'Draai je er zo niet uit! Zie je nu echt niet dat ik jouw vaste vriend wil worden?'

'OK dan' zeg ik en lach naar hem. 'Zeg ik niet snel ja?'

'Zeker' antwoordt hij.

'Kijk toch eens, weer een aangereden hond' en ik wijs hem op het rottende kadaver. 'Is er dan niemand die daarnaar kijkt?' Hij ontwijkt het kadaver. 'Als dit in mijn dorp gebeurt' vertel ik hem, 'dan had al lang iemand hem opzij geschoven en begraven aan de wegrand. Maar hier kijkt niemand er naar om en ze laten de hond in de zon verrotten tot er niks van over is. Zie je nu hoe harteloos de mens is?'

'Was het een mens', zegt hij, 'dan lieten ze hem niet zo liggen. Uit medelijden zou men de dode van straat halen.'
Wij rijden de berg voorbij en zien aan de horizon de volgende berg naderen en rijden daarheen. 'Praat toch niet steeds over de dood; wij maken nu een uitstapje naar de bergen!' 'Naar de altijd groene jungle?' vraag ik hem.

'Nee, naar Khao-Yai, de grote berg. Of die groen is kun je dadelijk zelf zien. Maar …' en dan pakt hij mijn hand en zegt met lichtjes in zijn ogen 'als wij boven op de berg zijn dan wil ik je graag kussen.'

'Hoe kom daar je zo ineens bij?'

'Nou, om onze vriendschap te bekrachtigen en te vieren.'

Ik lach. Ben ineens vol elan en zeg 'Maar je moet me eerst wat beloven.'

'Wat dan?' vraagt hij.

'Dat je je best doet niets of niemand aan- of dood te rijden. En als je zelfs maar een hond aanrijdt dan laat ik me niet door jou....'
'Kussen!' maakt hij de zin af. 'En als ik mijn belofte hou, hou jij dan de jouwe?' Ik steek twee vingers op alsof ik het zweer.

Wij rijden langzaam de steile hellingen op. Ik kijk naar omlaag en zie de witte haarspeldbochten in de weg nog vaag tussen bomen en bamboe door. In de afgrond beneden ons vormen de toppen van de bomen een groen tapijt. Ik voel druk op mijn oren omdat wij hoger en hoger komen. Wij stoppen aan de grens van het natuurgebied. Diep onder ons zien we wolken boven de bergtoppen zweven. Hier is een uitzichtpunt; op het bord staat “weids uitzicht”.

Over dat bord erger ik me; moet ik uitgerekend hier van een weids uitzicht genieten? Van een mooi uitzicht geniet ik daar waar ik dat mooi vind en niet waar een bord me dat voorschrijft. Er zijn veel mensen die door dat bord iets mooi vinden om te genieten en te fotograferen. Daarom mijd ik deze plek en ga naar de auto terug. 'We zijn nu wel op de top' herinnert mijn vriend me aan de belofte. Ik knik, want houd met beide handen mijn oren dicht vanwege de luchtdruk.

De lichtjes in zijn ogen zijn er nog steeds als ik naast hem ga zitten. Hij neemt mijn hand en kust hem. Ik frons mijn voorhoofd en vraag me af of mijn hand nog wel naar mijn parfum ruikt. Ruikt hij eigenlijk wel aan mijn hand? Ik trek mijn hand terug want wil niet dat hij met één hand stuurt.

De paarse bloemen langs de weg bewegen soepel als danseressen. Ze lijken je te bevelen naar hun schoonheid te kijken. Ze lokken mij er een te plukken, maar dat mag niet want dit is natuurgebied. Het donderen van de waterval klinkt als wilde muziek in het oerwoud.

Waar gaat hij mij eigenlijk kussen, denk ik. Op de top van de berg is geen rustige plek. Daar zijn golfbaan, restaurant, zomerhuisjes en zo. Ik weet niet zo snel een plek waar hij mij zijn gevoelens kan tonen.

Van opzij kijk ik naar hem. Een gesoigneerd, geschoren gezicht. Hij ziet er helemaal niet slecht uit! Ik vraag me af of ik eigenlijk wel van hem hou. Maar dat is uiteindelijk niet belangrijk want Moeder Natuur zal ons zeker vertellen hoe deze relatie verder zal gaan en of er nu liefde of alleen verlangen in het spel is.

Hij zal me waarschijnlijk op de mond kussen, maar als de liefde ons niet aanvuurt dan is dat net zo smakeloos als verschaald bier. Of kust hij mij op het voorhoofd?

Wij rijden hoger en hoger. Mijn vriend neuriet een lied maar ik weet niet welk lied. 'Als ik hier mocht parkeren zou ik je direct aan je belofte houden' zegt hij en pakt me bij de arm. Zijn hand is net zo warm als zijn blik.

De weg gaat nu steil omlaag. De bochten zijn erg gevaarlijk en hangen over de afgrond heen maar hij houdt zijn hand op mijn arm. Wil hij me liefkozen voor we aan ons doel toe zijn?

Een kleine ree komt ineens uit het struikgewas gerend en stormt op ons af. Voor ik het weet staat hij midden voor de auto. Instinctief roep ik 'Kijk uit!' Met slechts één hand gooit hij het stuur om en wijkt uit. Hij verliest de macht over het stuur net in de gevaarlijke bocht langs het ravijn.

Ook nu heeft hij mijn arm nog niet losgelaten. En terwijl wij met de auto in de afgrond vallen schiet het door mijn hoofd net voor ik bewusteloos word: Zal iemand onze lijken opzij leggen? Men zal ons toch niet laten verrotten zoals al die arme honden die we op straat hebben zien liggen?


Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers.

Schrijfster Suwanni Sukhontha (สุวรรณี สุคนธา, 1932-1984), ook wel Sukhonthiang, auteur en oprichtster van het damesblad Lalana ('Girls'). Ze is op het hoogtepunt van haar carrière vermoord (roofmoord) in Bang Kapi. Zie wikipedia. https://en.wikipedia.org/wiki/Suwanni_Sukhontha. Dit kort verhaal is vanwege de lengte ingekort.

Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Re: Uit de Thaise literatuur.

#3 Bericht door erik-kuijpers » zaterdag 13 juni 2020, 14:15

Het testament

Aan mijn lieve zoon Nampoe,

Omdat jij mijn enige zoon bent naast drie dochters, en voorts de enige man in huis, vertrouw ik op je, heb ik je anders opgevoed en hou ik jouw vorming anders bij dan bij jouw zussen.

Het verschil tussen een zoon en een dochter zie je rond de leeftijd van zes jaar. Dat geldt natuurlijk alleen voor mijn kinderen; deze waarneming is absoluut geen norm voor andere kinderen. Ik merkte dit aan het andere woordgebruik van jou en de manier waarop je emoties toonde op die leeftijd. Als ik een dochter in een vlaag van moederlijke gevoelens vroeg 'Liefje, hou je meer van vader of van moeder?' dan antwoordden alle dochters 'Wij houden meer van moeder!' Maar jij zei dan 'Weet ik niet.' Jij had het nooit over zulke onbelangrijke dingen, ook niet als iemand aandrong.

Jouw schooltijd

Toen je groter werd en naar school ging wilde ik natuurlijk weten wie je vriendje was, hoe het op school ging en waarover kinderen het op school hadden. Van dat soort dingen vertelden mijn dochters iedere dag. 'Dat kind heeft grote tanden; die andere heeft veel geld mee...' Maar als ik dat jou voor de zoveelste keer vroeg dan vertelde je met tegenzin en heel langzaam '...Nou ja, één meisje heet Suwannie net als jij. Die vind ik wel aardig!' Je keek me dan kort aan en zei heel onverschillig 'Wie niet te dik is die vind ik wel aardig....'

Ik was er zeker van dat jij, eenmaal volwassen, niet zoveel zou wauwelen als al die domme vrouwen die ik ontmoet heb. Vrouwen die alleen maar onzin uitkraamden en die me vertelden van al hun 'goede kwaliteiten': ze zijn natuurlijk beter dan ieder ander en hun kinderen zijn echte schatjes. Of al die mannen die me vertelden dat hun vrouwen het knapste zijn, en eerlijk en braaf als een adellijke dame.

Dat soort mannen kom je vaak tegen. Maar ik wilde absoluut niet dat jij zo'n man zou worden. Aan de andere kant is het goed dat zulke kerels er zijn. Af en toe, als ik tijd heb, heb ik er gewoon lol in hun gebazel te aanhoren. Je beleeft hun 'diepe' gevoelens en gedachten mee. Je verliest er niks mee want ze vertellen alles vanzelf. Maar je moet met verstand luisteren. Daarom wil ik je nog iets meegeven: iedereen laat zich graag horen maar iemand die echt luistert is moeilijk te vinden. Als jij leert hoe je goed moet luisteren en alleen op het juiste moment jouw mond open doet, dan word je een man met wie mensen graag praten.

Dit betekent niet dat ik je wil opvoeden tot iemand die niets zegt. Als je nooit iets zegt zal iedereen je voor dom uitmaken. Als het die kant op lijkt te gaan moet je het juiste antwoord zoeken en dat hoeft niet omstandig te zijn. Met dat antwoord kan jouw gesprekspartner niet meer verder en is het gesprek ten einde. Kijk, dat heb ik natuurlijk niet tegen mijn dochters gezegd.

Jouw zusjes groeiden zo snel als bamboescheuten in de moesson. Maar jij groeide heel langzaam alsof eerst kracht opgebouwd moest worden. Neem je een dochter aan de hand dan voelt alles zacht aan. Maar jij had stevige spieren, grote vingers en harde handen. Heel anders dan bij dochters: zowel in de aard van de persoon als in de ontwikkeling van jullie lichaam, alsof jullie planten zijn van een andere familie. Zo hoort het ook. Het bevestigt dat ik een echte zoon heb en niet drie dochters en een travestiet. Ik vind het een weldaad dat ik een zoon heb die mij later als maatje kan bijstaan.

Als ik je één ding mag meegeven: studeer zoveel mogelijk. Neem me niet kwalijk dat ik je voortdurend aanspoor veel te leren. Andere kinderen krijgen veel tijd voor spelen en lol maken maar ik zou bij jou de liefde voor regelmatig lezen willen inplanten zodat je de lol van het lezen leert kennen naarmate je ouder wordt. Daarop groeit vanzelf bij jou de wens om dingen echt te weten.

Nee, zelf weet ik niet veel. Met andere woorden, ik heb geen echte kennis. Mijn verstand is zo klein als een kikkervisje. Lach er later gerust om. Ik zal het je niet kwalijk nemen want iemand die veel weet heeft het recht te lachen om mensen die weinig weten. Maar lach niet te hard want er is vast nog iemand die meer weet dan jij. Daarom wil ik dat je veel leert en leest. Van lezen steek je ongelooflijk veel op.

Net als andere vrouwen ben ik bijgelovig. Ik geloof in voorspellingen, in astrologie en in handlezen. In jouw hand zie ik vage lijnen waar ik niet uit kan lezen of jij later het schrijven als beroep zult kiezen. Ik zou blij zijn als dat wel zo was. Maar ik zeg je nu al dat ik je niet zal vragen een beroep te kiezen naar mijn voorkeur. Kies straks maar wat jij wilt, of het nu arts is, advocaat, kunstenaar of koopman: ik ben nergens tegen.

Over schrijvers

Ik heb zelf ook al wat geschreven. Korte verhalen, en romans. Maar ik deed dat alleen om geld te verdienen om mijn kinderen eten te geven. Het belang van mijn boeken is de aandacht niet waard; ja, ik schaam me een beetje dat zo te zeggen. Ik heb namelijk verhalen van een jonge schrijver gelezen en al zijn verhalen waren goed geschreven. In een passage heeft hij het over 'prostitutie-schrijvers'. Ik schrok toen ik dat las en dacht dat ik een draai om mijn oren kreeg. Dat komt omdat ik nooit het plan had schrijver of dichter te worden. Ik zei het al: kennis en hersens als van een dikkopje. Ik kan uiteindelijk de lezers niets anders geven dan een prostitutie-schrijfster: ik schrijf alsof ik mijn lijf en mijn ziel verkoop.

Had ik een keus dan zou ik willen dat jullie niet als mijn kinderen geboren waren omdat ik zo arm ben. Ik kan, om mijn kinderen te onderhouden, niks beters doen dan mijn ziel en mijn hele ik verkopen. Af en toe vraag ik me zelfs af: waarom schrijf ik eigenlijk? Nee, niet om roem te behalen maar gewoon voor geld; geld voor de kinderen zodat ze kunnen opgroeien, straks kunnen opbloeien door hun opleiding, door goed eten en nette kleren.

Zou ik alleen zijn, zonder kinderen, had ik me misschien ontwikkeld tot een schrijver die niet voor geld schrijft. Zou ik proberen ware kunst te scheppen ofwel: l'Art pour l'art. Zou ik dan niet te eten hebben dan verhongerde ik op mijn eentje. Met die armoe zou ik dan om kunnen gaan en geen mens zou me dat verwijten. Maar ik zou het niet kunnen verdragen als mijn kinderen honger moesten lijden of niet naar school zouden kunnen.

Het is zoals het is. Toch kunnen mensen vragen waarom ik geen ander vak kies. Dan zou ik antwoorden: kan ik eigenlijk wel iets anders? Ik heb ooit beeldende kunst gestudeerd; ik kan een beetje tekenen en misschien een prent verkopen. Maar voor een echt kunstwerk ben ik niet goed genoeg. Kijk: wat ik kan dat kan ik niet goed. Daarom verkoop je je eigen ziel ook al wil je dat eigenlijk niet.

En als ik nu eens het noodlot tart en verkoopster word? Als ik daaraan denk dan moet ik zeggen … ja, op een zekere dag … dan wel! Wacht tot ik wat eigen geld heb. Dan begin ik zo'n klein tentje dat curry met rijst verkoopt en dan word ik een echte verkoopster. Verkoopster van curry met rijst is zeker een beter beroep dan verkoopster van letters of van pseudo-kunst.

Ik hoop dat jij, als die dag ooit komt, dan geen hekel aan mij krijgt, aan mij, je moeder, die verkoopster van curry met rijst geworden is. Het publiek zal me dan zeker niet zo bekritiseren als een verkoopster van lettertjes. Weet je, het loon van een schrijfster is in Thailand lager dan van een meisje in een nachtclub. Misschien zegt men nu dat ik de zaak bespot. Maakt me niet uit!

Voor een kort verhaal van iemand die al een beetje bekend is krijg je maar 200 baht. Dan hebben wij ons uit de naad gewerkt het verhaal te bedenken. Komt nog bij dat wij twee tot drie dagen zitten te werken tot het klaar is. Als het echt om het geld gaat was ik beter af als hoer, als ik nog geen kinderen had en jong was, niet oud zoals nu.

Vraag je naar mijn loon als ambtenaar? Dat is per maand 1.200 baht. Daarvan moet ik 150 baht pacht betalen voor de grond; gelukkig hoeven wij geen huur te dokken. Onze hulp kost 200 baht en stroom en water kosten 100 baht. Dat is samen al 450 baht. De rijst, iedere maand 2,5 emmer, kost bij de prijs van vandaag 135 baht. Nu zitten we al bijna op 600 baht.

Dan komen houtskool, olie, waspoeder, zeep, tandpasta, medicijnen, ook een 100 baht. Dat zijn er al 700. Dan blijft er 500 baht over voor eten, school- en zakgeld voor de kinderen, kleren en de rest. Je ziet, daar kan geen mens van rondkomen ook al komt een engel uit de hemel om mij dat duidelijk te maken. Daarnaast speelt mijn rol in de maatschappij me parten. Hoe de wereld naar mij kijkt als alleenstaande vrouw met 4 kinderen is moeilijk te verdragen.

Ik moet dus wel 'prostitutie'-schrijver/dichter blijven en als schilder clichéwerk verkopen hoewel het loon daarvoor veel lager is dan voor een echte hoer.

Kan ik iemand verwijten dat het auteursrecht in Thailand zo slecht is? Als je naar de prijs van een boek vraagt veroordeel je dan de uitgever? Nee, je moet iedereen, van schrijver tot lezer, beschuldigen. Thaise mensen hebben een afwijking: ze kopen niet graag een boek. Ze lenen dat liever van iemand. Daarom is het aantal verkochte boeken zo laag. En dat betekent weer een laag honorarium voor de auteur. En wat de schrijver betreft: schrijf je goed dan wordt jouw werk gekocht. Dus, schrijf je slecht, dan kun je toch niet verwachten dat ik geld voor je uitgeef?

Ik ben wel eens droef dat ik zoveel kinderen heb. Want wat ik ook aanpak, ik zie steeds hindernissen omdat ik bang ben dat mijn kinderen verhongeren. Gelukkig heb ik goeie kinderen die niet om beter eten en een beter leven vragen. Jullie kunnen alles eten en zijn niet kieskeurig of veeleisend. Zijn jullie gewend iedere dag naar een chic restaurant te gaan? Nee. Jullie hebben ook nooit gezeurd om duur speelgoed omdat ik niet in staat ben zoiets voor jullie te kopen. Daar dank ik jullie voor.

Jullie hebben niet veel van mij geëist maar daarentegen mij zielsgelukkig gemaakt. Jullie zijn mijn vrienden geweest en, als ik verdriet had, mijn praatmaatjes die, hoewel jullie nog niet volwassen waren, mij konden amuseren en opbeuren zodat ik vergat wat ik wilde vergeten.

Voor ik deze brief afrond wil ik iets over mijn vermogen zeggen. Ik heb al gezegd dat je het huis mag verkopen als je in geldnood komt. Je hebt een oudere en twee jongere zussen. Als je het moet verkopen en het geld gaat verdelen moet je nadenken hoeveel ieder krijgt. Neem niet meer en niet minder dan een ander. Je bent een man en mag vrouwen niet afzetten. Dat geldt niet alleen voor jouw zusjes maar voor alle vrouwen die je in de toekomst zult kennen.

Je weet best wat ik bedoel. Wij hebben elkaar altijd goed begrepen. Daarover hoef ik niet meer te schrijven.

Je moeder
1967

-o-

Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers.

Schrijfster Suwanni Sukhontha (สุวรรณี สุคนธา, 1932-1984), ook wel Sukhonthiang, was auteur en oprichtster in 1972 van het damesblad Lalana ('Girls').

'Het testament'

'Het testament' is een onderdeel van de bundel verschenen in 1974 ter nagedachtenis aan haar aan drugs overleden zoon Namp(h)oe. Het geeft een beeld van het leven van een Thaise vrouw in de jaren 70. Vanwege de lengte is de tekst ingekort.

Meer lezen?

Over haar leven, werken en gewelddadige dood; wikipedia. https://en.wikipedia.org/wiki/Suwanni_Sukhontha

Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Re: Uit de Thaise literatuur.

#4 Bericht door erik-kuijpers » donderdag 18 juni 2020, 08:55

Zo zijn de hoge heren

De gammele tweemotorige Dakota waarvan niemand weet waar hij vandaan komt koerst op een eiland af in de Golf van Siam. Hoe meer het eiland nadert des te lager vliegt het. Midden op het eiland stort het neer. Bomen vallen om. Een explosie, en een vlam schiet omhoog. Daarna is het stil.

'Meneer, meneer...' fluistert de kleine ambtenaar die tegen een boom gehurkt zit. Voor hem ligt een hoofdambtenaar op zijn rug met de ogen dicht. Hun rangen zijn niet meer te onderscheiden hoewel beiden hun uniform dragen met rangkenmerken en epauletten. De liggende man kreunt. 'Nou zeg! Ben ik dood of leef ik nog? Voel eens aan mijn pols! Als je die niet meer voelt zorg dan voor de aanvraag van een onderscheiding omdat ik in diensttijd ben overleden!'

De kleine beambte kruipt naar de liggende man en geeft hem respectvol een 'wai' met beide handen voor hij voorzichtig de hand van zijn superieur pakt. Hij voelt aan de pols en zegt 'Meneer, ik voel gelukkig uw pols nog. U bent dus nog niet heengegaan.'

De ambtenaar gered

'O. Nou dat is goed' zegt de hoge ambtenaar. 'Masseer nu mijn benen een beetje anders ik niet opstaan!' De ander buigt en begint gehoorzaam de benen te masseren terwijl hij zegt 'Dat ik vandaag in leven gebleven ben komt vast omdat u onder een gelukkig gesternte geboren bent. Toen het vliegtuig op de grond neerkwam heb ik u beetgepakt en ben er uit gesprongen net voor de explosie. De andere passagiers zijn allemaal in het vliegtuig verbrand. Alleen u bent blijven leven en ik dank mijn redding aan uw beschermengel.'

'O ja, zijn ze allemaal dood?' vraagt de hoge ambtenaar met de ogen nog steeds dicht.

'Ja meneer, ze zijn allemaal dood.'

'Dat is dan zo. Je kunt in het leven op alle terreinen met anderen wedijveren, maar niet met het noodlot. Toch?'

'Dat is waar, meneer. Had uw engel mij niet beschermd dan was ik nu dood. Ik ben u erg dankbaar voor uw bescherming. Dat ik gered ben zal ik in dit leven nooit vergeten en ik zal uw trouwe dienaar zijn tot mijn dood.'

'Ach, een kleinigheid, de moeite van het vermelden niet waard' zegt de hoge ambtenaar die de ogen opent en langzaam overeind komt. En hij gaat verder met ' Ik heb een beetje trek. Is er hier wat te eten? Een whisky-soda on the rocks voor het avondmaal gaat er wel in.'

'Sorry, meneer' zegt de kleine ambtenaar, 'Wij zitten hier midden in de jungle. Ik zie geen mensen hier. Onze voorraden uit het districtskantoor zijn verbrand. Het is mijn fout dat ik daar niet op gelet heb. Mijn excuses daarvoor alsjeblieft....'

'Ach, wat maakt het uit. Ik heb wel erger meegemaakt. Tijdens dienstreizen op het vasteland heb ik dikwijls honger moeten lijden. Zijn er mensen in de buurt?'

'Dat weet ik nog niet maar ik vraag uw toestemming dat te onderzoeken.'

Als de hogere ambtenaar met een hoofdknik toestemming heeft gegeven rent hij weg. Nadat hij zich een uur door de jungle een weg heeft gebaand komt hij terug, in gezelschap van twee mannen. Uit de manier waarop ze er uit zien en hoe ze zich gedragen maak je op dat het om twee gewone burgers van het Thaise volk gaat.

Nadat de kleine ambtenaar de twee mannen heeft verteld te knielen en de handen eerbiedig tot een 'wai' te brengen doet hij verslag.

'Ik heb het hele eiland gecontroleerd. De naam van dit eiland is onbekend. Er zijn geen mensen en geen dorpen, alleen maar jungle. Er is een beekje met schoon water. Geen spoor van wilden; alleen maar ongevaarlijke dieren. Ik zag deze twee mannen die ik meegenomen heb naar hier opdat ze, knielend bij uw voeten, u kunnen begroeten en zo de eer voelen dat ze u mogen zien.'

'Prima' zegt de hoge ambtenaar. En tot de twee mannen: 'Wat doen jullie op dit eiland? Wat eten jullie?'

'Wij zijn vissers, meneer. Wij zijn door schipbreuk op dit eiland terecht gekomen. Sindsdien zijn wij hier en kunnen niet naar huis terug omdat er nog geen schip voorbij is gevaren.'

'Zie je nou wel!' zegt de hoge beambte op barse toon. 'Jullie twee kunnen elkaar gewoon niet helpen. Nu ik er goed over nadenk is dit land gewoon om te janken. Als mijn vliegtuig nu eens niet hier neergestort was, wat zouden jullie dan doen? Vermoedelijk zouden jullie tot je dood op dit eiland blijven.'

De mannen buigen angstig, de handen nog steeds tegen elkaar aan, en antwoorden trillend van angst 'Wat u maar wilt!'

De ambtenaar gaat verder. 'Jullie hebben echt geluk dat mijn inspectietocht mij naar dit gebied heeft gebracht, anders hadden jullie nog veel meer problemen. Enne, ik krijg langzaamaan honger. Sta op en maak wat te eten. Het hoeft geen groot menu te zijn; drie of vier gerechten is wel genoeg!'

En dan, tegen de lagere ambtenaar, 'Ga mee en geef ze wat advies. Je kunt zulke mensen niet vertrouwen. Ze zien er slonzig uit. Je moet ze constant in de gaten houden. Als het eten klaar is vertel ze dan dat ze een hut moeten bouwen. De hut moet bij de beek staan zodat we veel water hebben. Vergeet geen grote veranda zodat we buiten kunnen zitten, en denk aan jaloezieën tegen de zon.'

Met de aanwijzingen van de bekwame kleine ambtenaar kunnen beide onderdanen midden in het oerwoud een uitstekende maaltijd samenstellen; zoiets heeft de hoge ambtenaar nog nooit gehad. Alles smaakt en is zijn lievelingsgerecht.

En hoewel het eiland midden in zee ligt bestaat het diner natuurlijk niet uit 'fruits de mer' zoals krab, zeekreeft, mosselen of andere zeevissen, nee, het bestaat uit moeilijk te vangen zoetwatervis, uit lastig te vinden bosvruchten en zelfs kostbare zaken als ijs en whisky-soda heeft de slimme ambtenaar uit de onderdanen kunnen persen. Al na korte tijd komen de eerste dienbladen met eten en drinken aan. Er is aan niets tekort.

De kleine ambtenaar verontschuldigt zich tegen zijn chef: 'Ik hoop dat u, meneer, het mij vergeeft als iets niet aanwezig is. Het is echt een ellendige plek hier.'

De chef laat zijn blik eens gaan over het eten en zegt minzaam 'Het is goed zo. We zijn hier zonder afspraak. Maar je ziet, je kunt uit iedere fout leren, en je moet steeds je best doen om je fouten goed te maken.' Daarna begint hij hongerig te eten waarbij de andere ambtenaar hem bedient want de beide burgers haasten zich, een hut te bouwen naar zijn wensen.

Als de hoge ambtenaar klaar is met eten schrijdt hij deftig naar de beek waar een provisorisch huis staat, gebouwd met het zweet van de burgers. Er is een woon- en een slaapkamer, bad, keuken en een grote veranda met jaloezieën. Bed, kussens, tafels en stoelen; alles overeenkomstig zijn rang door de burgers daarheen gebracht. Het huis is op elektriciteit aangesloten en dat is op bevel van de kleine ambtenaar opgewekt uit waterkracht.

De hoge heer bekijkt het huis van alle kanten en knikt eens tevreden. 'Dat hebben jullie keurig gedaan. Heel veel dank. Ik denk dat ik hier maar wat langer blijf. Na gedane arbeid moet je goed uitrusten!' Zijn ondergeschikte wacht onder aan de trap tot zijn chef naar boven gegaan is en zegt eerbiedig 'Wat een eer voor ons!'

De tijd vliegt voorbij

Na drie jaar zijn de levensomstandigheden op het eiland volledig anders. Het eiland, dat oorspronkelijk maar twee bewoners had die wild en onderontwikkeld waren, is er op vooruit gegaan nadat beide beambten de leiding over de burgers hadden genomen. Er zijn nu dienstwoningen voor werknemers, een aangelegde tuin, mooie watervallen en grote en kleine straten. Er loopt een brede rondweg over het eiland.

Aan zee ligt een kuuroord van de overheid. Er staan gebouwen met diverse voorzieningen die door de burgers zijn gebouwd ten behoeve van het welzijn van de ambtenaren die inmiddels een dikke buik hebben omdat het hen erg goed gaat. Er is daar volop voedsel.

De twee burgers daarentegen gaan nog steeds zoals van het begin af aan in het bos slapen omdat ze zich niets beters kunnen permitteren. Ze hebben de laatste maanden ook helemaal geen vrije tijd om voor zichzelf iets te doen want ze zijn in staatsdienst gevorderd om het eiland te ontwikkelen. Zij moeten klaar staan om de hoge rijksinspecteurs te ontvangen die op dienstreis zijn en toevallig bijna iedere dag bij hen komen kijken.

Er komt nog steeds zelfs niet één boot aan de horizon.

De hoge ambtenaar zegt ongerust tegen zijn ondergeschikten 'Ik ben nu al heel lang hier. Mannen, ik krijg heimwee. Ik wel wel eens terug naar huis.'

'Maar meneer, ik kan het probleem niet oplossen hoe u naar Bangkok moet komen.'

'Ach, zelfs zoiets eenvoudigs kun je niet oplossen! Haal die mannen naar hier en laat ze een boot bouwen. Hout zat in het bos, toch? En die mensen zijn visser geweest dus zij kunnen ons naar Bangkok brengen als de boot klaar is!'

Dit briljante idee wordt snel uitgevoerd. De twee onderdanen hakken bomen om en bouwen daarmee een grote boot. Ze verbouwen katoen om daarvan draad te trekken en tenslotte een zeil te weven. Als alles klaar is vragen ze de twee ambtenaren aan boord. Ze nemen ook eten en drinken mee opdat de heren onderweg wat te eten en te drinken hebben. Daarna hijst men het zeil en gaat de boot de zee op. Tenslotte brengen ze de heren tot bij hun huis.

Ze worden hartelijk ontvangen. Vrouwen, kinderen, familie en huispersoneel ontvangen ze allerhartelijkst. Iedereen is onder de indruk van de kracht van het gelukkig gesternte waaronder de hoge ambtenaar geboren moet zijn nu hij ieders leven beschermd heeft. De tafel wordt gedekt voor een groot feest. Goed eten en mooie dranken komen op tafel om de terugkeer van de beide heren te vieren.

Dan komt een dienstmeisje nederig naderbij de hoge heren en zegt: 'Geachte heren, voor het huis zit een stel buitenlui die beweren dat ze met u beiden van het eiland gekomen zijn. Wat kan ik die mensen namens u zeggen?'

'Ach! Helemaal vergeten' zegt de hoge ambtenaar, 'ja, die zijn met mij meegekomen. Ze hebben mij tot aan het huis vergezeld, zeker, een indrukwekkend gebaar. Geef ze een borrel! En niet de duurste want de betere merken proeven ze echt niet. Vertel ze daarna dat ze naar huis kunnen, ik heb ze niet meer nodig. O, en vergeet niet de glazen mee naar binnen te nemen....'

-o-

Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers.

Auteur Kukrit Pramoj (uitspraak Pramoot, in Thais คึกฤทธิ์ ปราโมช, 1911-1995) was schrijver, staatsman, journalist, acteur en danser. Dit verhaal is uit de bundel 'Ruam rüang san', รวมเรื่องสั้น, korte verhalen.

Meer lezen?
Over Kukrit Pramoj. https://en.wikipedia.org/wiki/Kukrit_Pramoj

Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Re: Uit de Thaise literatuur.

#5 Bericht door erik-kuijpers » maandag 22 juni 2020, 12:09

Pajom, de eenzame vrouw

Ze is 23 en al weduwe. 'Doe er nog maar een' mompelt ze. 'OK, Pajom.' De man van middelbare leeftijd neemt een bronzen lepel en schept een rode borrel uit de kom. 'Hoeveel is dat?' 'Zes baht.'

'OK dan' zegt ze koeltjes, onverschillig. Ze voelt in haar zak, peutert er een tien baht muntje uit en laat dat op de bar vallen. Ze kijkt naar de rode vloeistof in haar glas. Voordat ze drinkt gaat haar blik naar boven, naar het plafond met spinnenwebben.

Veel mensen in de kroeg weten dat Pajoms man een dief was. Hij is neergeschoten toen hij ivoor en antiek porselein stal uit het huis van een rijke. Dat is nu twee jaar geleden maar het doet haar nog steeds pijn. De eenzame Pajom heeft zich voorgenomen vanaf dat moment alleen nog voor haar zoontje te leven, een jongen van pas zes jaar oud.

Zijn gezicht lijkt precies op dat van zijn vader alsof ze uit dezelfde gietvorm komen. En net als zijn vader is hij slank, loopt hij zachtjes en rent zo snel als de wind gaat. Hij is de laatste schakel tussen de herinneringen aan haar man en haarzelf.

Ze neemt het glas beet en zet het weer neer zodat ze straks een tweede slok kan nemen. 'Het is al bijna 3 uur!' zegt ze snel tegen de naast haar zittende werkloze timmerman. 'Die kleine van mij komt dadelijk van school terug, tenzij hij met zijn vriendjes een ommetje maakt om kempvisjes te vangen. Maar misschien ook niet want hij speelt niet graag met dingen die je niet kan eten.'

Over haar zoontje en over eten

Zij praat ronduit trots over hem. Haar zesjarige zoontje onderscheidt zich van andere kinderen. Als hij over het rijstveld loopt heeft hij een muizenval bij zich, of een bamboe blaaspijp met pijltjes om een vis te spietsen. Springt hij in de vaart om te zwemmen dan neemt hij een net mee om krabbetjes te vangen onder de waterplanten. Af en toe neemt hij een duik en neemt dan een paar vissen voor haar mee. Of hij komt van school met bitter smakende slakken die hij zoekt in de lemen bodem van de sloot. Zo jong als hij nog is heeft hij door de honger al geleerd hoe aan voedsel te komen.

'Wat doe je op het moment, Pajom?' vraagt een werker van het beunschip. 'Werkeloos' zegt ze.

Hij kijkt haar eens van opzij aan; van de neus naar de lippen en naar de ronde kin. Haar ogen kijken treurig en met een nietszeggende blik. Dan zegt de man zuchtend 'Mijn vrouw heeft gisteren op de markt tonijn gekocht en geprobeerd die uit te venten. Verdorie, een dikke schadepost. Ik had haar al gewaarschuwd maar ze wilde niet luisteren. Tonijn is duur en wie heeft er hier nog geld?'

'Wat je zegt' antwoordt Pajom ongeïnteresseerd.

'Tja, van mijn loontje alleen kunnen wij niet rondkomen. Ze vindt het vervelend voor de kinderen. Mijn vrouw klaagt er over en wilde zich als dagloner aanmelden om zand te sjouwen op de bouwplaats. Ik heb dat tegengehouden. Zij is sinds de geboorte van onze jongste de oude niet meer en is niet meer zoals vroeger.'

Pajom drinkt het tweede, het laatste slokje. Ze komt er niet uit of ze zich nu verveelt of in een pestbui is. Ze begrijpt niet waarom mensen in deze buurt alleen maar ellende hebben en in de kroeg er over komen jammeren. De taxichauffeur windt zich op over de hoge benzineprijs. Arbeiders van de batterijfabriek die staken voor loonsverhoging en betere arbeidsomstandigheden hebben een zere keel van het zingen toen ze twee dagen moesten wachten op het resultaat van onderhandelingen.

De visser vervloekt zijn lot omdat de vis zo duur geworden is dat hij hem zelf niet meer kan eten. En daarbij is het moeilijk geworden überhaupt nog iets te vangen.... Het ziet er echt naar uit dat niemand hier nog geluk of welzijn kent. Dat geldt ook voor haar sinds haar man neergeschoten is; sinds ze naar deze stad verhuisd is.

Net als haar buurman moet ook Pajom knokken voor het naakte bestaan. Als iemand werk voor haar had dan ging ze direct akkoord. Ze was nooit kieskeurig. Deed alles als het maar geld opbracht: de grond omspitten, gras maaien, bakstenen uit een boot laden, zand scheppen, stenen sjouwen of afwassen. Allemaal los werk; klusjes. Als die klaar zijn moet je naar wat anders zoeken. En dat gaat maar door.

Wat werk vinden is niet moeilijk maar echt werk vinden is lastig. Pajom heeft nog nooit werk gehad waarvan je kunt zeggen dat ze er van kon rondkomen. Ze kijkt weer naar de toog. 'Geef nog maar wat te drinken.' Pajom begrijpt niet waarom ze toch zo'n trek heeft in die rode borrel in die grote bowlkom. Ze weet zeker dat ze niet zo aan alcohol verslaafd is als de oude vrouw die kleefrijst en gedroogd gezouten vlees verkoopt.

Dronken?

Pajom kent veel mensen in deze kroeg en heeft daardoor altijd wel werk gevonden. Daarom komt ze hier vaker, en eigenlijk vindt ze dat ze daarom hier iedere dag moet komen..... Nee, ze denkt niet dat ze aan dat rode spul verslaafd is zoals de opzichter in de fabriek die woont aan het eind van de straat. Het is haar bedoeling haar mond niet leeg en werkeloos te houden, en daarnaast geeft de alcohol haar een warm gevoel dat de vele bittere herinneringen verdringt.

'Daar is mijn kind al' roept ze blij. De arbeiders van het beunschip kunnen slechts vermoeid wat glimlachen. Pajoms opwinding, en dat ze haar kind zo tegemoet loopt als hebben ze elkaar maandenlang niet gezien, raakt ze diep. Ze hebben zelf veel kinderen maar willen ze overdag waarschijnlijk niet zien. Nee, ze haten hun kinderen niet maar deze openlijke uiting van liefde kan niet als ze zo vermoeid zijn.

'Kijk toch eens hoe hij loopt!' Pajom weet dat haar zoontje goed kan lopen maar maakt zich toch zorgen dat hij een keer valt. Zijn gezicht zit onder de modder maar zijn ogen staan op vrolijk en zijn bewegingen zijn levendig.

'Ben je alweer dronken, ma?'; zo begroet hij haar.
'Onzin' berispt ze hem goedig. 'Ik ben nog nooit dronken geweest.'
'Maar gisteravond toch wel!'
'Nee, schatje, maar ik voelde me gisteren niet zo lekker.'

Ze glimlacht en hoofdschuddend verbaast ze zich over het waarnemingsvermogen van haar zesjarige zoontje. Dan legt ze haar hand op zijn hoofdje en woelt door zijn kuif. 'Heb je honger, ventje van me?'
'Een beetje wel.'
Ze loopt terug naar de man achter de toog. 'Mag ik van jou twintig baht lenen? Ik betaal ze over twee dagen terug.' Ze kijkt hem poeslief aan. De man kijkt haar diep in de ogen. 'Dat zegt iedereen maar dan moet ik er lang op wachten, misschien wel tot sint-juttemis.'
'Nee, ik zweer het. En ik heb nog nooit mijn woord gebroken.'
'Ja, dat zweert ook iedereen.'
'Dan tot morgenmiddag slechts; twee dagen hoeft niet eens' zegt ze met moeite. 'Of wil je ook rente hebben? Die krijg je ook van me. Twintig baht slechts. Of vertrouw je me niet?'

Het antwoord van de barman is een onveranderd tronie met de lippen stijf op elkaar. Pajom foetert en gaat stilletjes naar buiten. Bijna had ze hem van alles verteld: een vrouw als zij bedondert niemand. De man hoeft ook helemaal niet bang te zijn. Morgen zal ze zeker een paar honderd baht op zak hebben.

De schoonzuster

Het bezoek kwam onverwacht. Haar schoonzuster kan haar ellendige toestand niet langer aanzien. Maar omdat zij niet in staat was Pajom te ondersteunen had zij haar aangeraden samen naar een hotel te gaan. Vanavond zal hun eerste nacht worden.

Pajom is pas 23 jaar; haar lijf en haar huid zien er nog als nieuw uit als je haar wat opdoft en met geurende crème insmeert. Haar schoonzuster was ook bereid haar een nieuwe rok en een roze onderbroekje te lenen. Komende nacht zullen ze samen gaan. Bangkok is ver genoeg van hier af. Niemand zal er van horen – en dan nog! Per slot van rekening is je lijf van jezelf. Pajom had geen moeite met deze beslissing.

Ze zoekt in haar zakken en vindt nog twee bahtmuntjes. 'Schat, neem dat geld en ga eerst wat eten kopen. Ik wacht hier op jou en daarna gaan we samen naar huis.'
'Maar dan heb je geen geld meer.'
'Jawel.'
'Je liegt; je hebt al het geld aan drank besteed.' En hij loopt weg.

Pajom bijt op haar lippen tot ze pijn doen. Allerlei gedachten schieten door haar hoofd. Haar zoontje is weggelopen als door de wind gedragen. Hij is mager en loopt heel licht zoals zijn vader. Zijn gezicht lijkt precies op dat van zijn vader alsof ze uit dezelfde gietvorm komen. Dan probeert ze twee baht te lenen bij de arbeiders van het beunschip, waggelt ze naar de toog en legt de muntjes neer om ze in te wisselen tegen de drank die haar warm maakt.

'Je zult het zien. Geen nood is me te hoog om hem goed op te voeden. Misschien ga ik vroeg dood maar hij mag het niet zo zwaar krijgen als ik, of als jullie' zegt ze snikkend. 'Droom je, Pajom?' zegt een stem die niet spottend is noch leedvermaak inhoudt.

'Nee nee, ik zweer iedere nacht bij Boeddha dat ik mijn zoontje tot een goed mens zal opvoeden.' De arbeiders van het beunschip antwoorden niet. Pajom kijkt naar buiten, naar de namiddagzon.

Na twintig minuten komt haar zoontje terug. Uit zijn rugzak komt haar een sterke reuk tegemoet. Ze ontdekt al snel dat hij een paar stukjes gezouten, gedroogd vlees in de rugzak heeft.'Waar ben je al die tijd geweest, jochie van me?' vraagt ze.
'Op de markt.'
'En waar komt dat vlees vandaan?'
Haar kind zwijgt. 'Vertel het me nu, liefje. Maak me niet kwaad! Kom nu maar op of ik bind je vast en stop een rode peper in je mond!'
Maar haar zesjarig zoontje zwijgt en staart haar welhaast haatdragend en toch met een onschuldige blik aan.

Ineens ervaart Pajom een intens gevoel van diepe eenzaamheid. Eenzaamheid die haar meer pijn doet dan toen, die dag, dat haar man stierf; eenzaamheid die vele malen erger is dan ze straks in die hotelkamer zal ervaren.

-o-

Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers.

Auteur Rong (Narong) Wongsawan, in Thais 'รงค์ วงษ์สวรรค์, 1932-2009. Wikipedia schrijft over hem:

He was a critic of the hypocrisies of the powerful, while having sympathy for the disadvantaged. 'Rong Wongsawan wrote in his native Thai language, although he spoke and read English fluently. He was also an occasional actor and personality on Thai television and film until his death in 2009. He is known for his innovations in the Thai language, and as with many Thai writers, used dialog to drive the story.

Meer lezen?
Op wikipedia. https://nl.wikipedia.org/wiki/Rong_Wongsawan

Toelichting
Beunschip: binnenvaartschip met dubbele wand ten behoeve van het drijfvermogen.

Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Re: Uit de Thaise literatuur.

#6 Bericht door erik-kuijpers » maandag 29 juni 2020, 22:37

Er is meer tussen hemel en aarde...

Kampan was al een jaar verdwenen uit het dorp. Het waarom wist men niet. Enkele mensen meenden dat hij naar Bangkok was gegaan. Maar menigeen dacht dat Kampan zich verhuurd had als huursoldaat en ergens in Laos of Cambodja vocht. Men had na zijn verdwijning geen spoor van Kampan gezien; ook geen bericht. Zelfs zijn vrouw en kinderen van twee en vier jaar konden geen enkele vraag beantwoorden.

'Als hij echt als soldaat werkt in de jungle dan kon hij wel eens wat geld naar huis sturen. Men zegt dat de Amerikanen goed betalen' meende de bestuursambtenaar, de phuyaibaan, als over Kampan werd gesproken. 'Misschien heeft ie wel een andere vrouw' riep mevrouw Pien van achter uit de keuken.

'Of hij is al dood. Zou hij nog in leven zijn dan zou hij toch niet zo harteloos vrouw en kinderen vergeten?' voegde de oude Pun hieraan toe.

Als vrouw alleen...

Kampans vrouw moest net als voor haar trouwen weer inwonen bij Pien, haar moeder. Nooit had ze met ook maar één enkel woord een nare opmerking over haar man gemaakt. Kalm besteedde ze al haar aandacht aan de opvoeding van haar kinderen en hielp ze haar moeder met het werk.

De familie bezat geen eigen grond. Van de rijstoogst konden ze goed een jaar leven al moesten ze een deel afstaan aan de verpachter. Maar er was niets over dat verkocht kon worden.

Het was nu een vol jaar geleden dat Kampan het dorp verlaten had. Op die dag droeg hij een boerenkiel en een oude jeans. Hij verliet het huis zodra de eerste zonnestralen de kruin van de bomen raakten. De dauw schitterde nog in het hoge gras.
Kampan was conciërge op de dorpsschool. Nadat hij hun enige koe op de wei had gezet reed hij met de fiets naar school, twee kilometer verderop. De zon stond tegen die tijd al hoog boven de boomtoppen. Maar op die dag ging Kampan vroeger als gewoonlijk en lopend op weg. Zijn vrouw herinnerde zich die dag nog precies. 'Neem op de terugweg een doosje pillen mee van de GGD; ze zijn op' riep ze hem na.

Over geboorteplanning wist Kampan een klein beetje. Want anders had Kampan zeker net zo veel kinderen als meneer Ingeo die in hetzelfde jaar als Kampan was getrouwd. Meneer Ingeo had het gepresteerd binnen 5 jaar 4 kinderen te krijgen....

De hoofdonderwijzer is één keer in Kampans huis geweest om hem te zoeken maar niemand kon meer vertellen dan dat Kampan eenvoudig uit zijn huis verdwenen is. 'Dat is toch wel merkwaardig' zei de leraar tegen de phuyaibaan.

'Tja, merkwaardig of niet, hij is zeker verdwenen. Niemand heeft wat van hem gehoord, nog niet zijn eigen vrouw.'
'Maar ik zie niet aan zijn vrouw Rieng dat ze om hem treurt. Ze heeft niet eens gehuild' liet de leraar zijn bedenkingen horen.
'Wat helpt nou dat gejank? Misschien is Rieng wel blij dat het haar bespaard blijft nog eens twee kinderen op de wereld te moeten zetten. En zou ze er om gaan janken dan schiet ze daar niks mee op. Als haar man wil terugkomen dan komt ie vanzelf wel' zei de phuyaibaan.

En ineens was Kampan er weer

Hij keerde stilletjes in het dorp terug. Dat had niemand gedacht. Zijn vrouw brak pas op deze dag in tranen uit terwijl ze eerder niet één traan had geplengd. Waarschijnlijk was ze overmand door vreugde. De twee kinderen waren er ook en hingen aan vaders benen. Zijn schoonmoeder staarde hem van afstand aan alsof ze een spook zag.

Kampan ging uitgeput op de vloer zitten. 'Haal de phuyaibaan naar hier' beval hij zijn vrouw die naast hem was gaan zitten. 'En vertel hem nog niks.' Mevrouw Rieng haastte zich en kwam na korte tijd buiten adem terug, achter de ambtenaar aan.

'Allemachtig!' perste die er uit toen hij Kampan zag.

'Goeie dag, kameraad!' groette Kampan hem.

'Zeg eens, rotzak, met jouw vader verkeerde ik op gelijke voet maar met jou nooit' zei de phuyaibaan verontwaardigd.

'Gaat u eerst eens zitten, phuyaibaan' zei Kampan.

'Waar ben je die twee jaar geweest' vraagt de ambtenaar als hij tegenover Kampan gaat zitten.

'Het is maar één jaar' corrigeerde Kampan hem.

'Ja, OK, wie weet het nog precies? Maar vertel eens, waar was je al die tijd?'

'In het buitenland.'

'Wat, jij, in het buitenland? Dat bestaat toch niet?' schreeuwde de phuyaibaan. 'Zeg maar dat je in de bak hebt gezeten, dat geloof ik eerder. Man, alleen rijke en voorname mensen komen in het buitenland maar niet een zoals jij. Of heb je als zeeman aangemonsterd?'

'Ik was echt in het buitenland, kameraad.'

'Vooruit dan maar, vertel op. Ik breng je vanmiddag wel naar het gekkenhuis.'

'Luister eens goed! Nu ben ik serieus! Ik maak geen grapje kameraad....!' Kampan keek de man vastberaden aan.

De twee kinderen, Kampans vrouw en schoonmoeder luisterden zwijgend mee, volledig verbaasd want Kampan was dezelfde man niet meer. Hij had nog nooit zo aanmatigend met mensen hoger in rang gesproken. 'OK. Ik luister' zei de ambtenaar toen hij zag hoe serieus Kampan het meende.

Hanoi

'Ik was in Hanoi. De weg erheen liep door landen als Laos en Cambodja. Ik heb veel kameraden gezien die 4 tot 5 jaar geleden uit ons dorp zijn vertrokken. Er zijn daar veel Thaise mensen.' vertelde Kampan overtuigend.

'Wat doen die mensen daar dan? Hebben die een bedrijf of zo?' vroeg de phuyaibaan verbaasd. Hij wist niet waar Hanoi eigenlijk lag.

'Luister! Ik leerde in Laos met wapens omgaan. Daarna kreeg ik 4 maanden een opleiding in spionagewerk in Hanoi, dan praktijk in Cambodja, en daarna in Hanoi les in psychologie en tactiek van de guerillaoorlog. Kort gezegd, we werden naar school gestuurd en kregen boeken te lezen.'

'Wat moet je nou nog leren op jouw leeftijd? Is jouw beroep als conciërge niet goed genoeg?' onderbrak de ambtenaar Kampan.

'Man, luister nou eens. Ik heb de leer van de volksbevrijdingsbeweging geleerd. Ze gaven me de rang van officier van het volksbevrijdingsleger. Mijn hoofdtaak was werving en propaganda omdat ik van dit werk al voorkennis had. Ik heb immers hier op school gezien hoe de wervingscampagne verliep om schoolkinderen belangstelling voor het boek bij te brengen.

'Met wapens had ik niet zoveel te maken. Maar op 2 meter afstand schiet ik echt wel raak. Ik kreeg ook salaris, net zo hoog als een legerofficier in Thailand. Ik zal je vertellen, phuyaibaan, waarom ik geen geld aan mijn vrouw en kinderen heb gezonden. Ik wist wel dat ze hier niet echt armoedig leefden.

'Ik vond dat dit geld beter geofferd kon worden voor het werk van de beweging. Wij moeten offers brengen. Ik heb daarom iedere maand mijn loon teruggegeven aan het leger opdat het voor andere doelen besteed kon worden. Wat wil je nu uitgeven in de jungle? Er was zat te eten en 's avonds ga je slapen.'

'Heb je andere vrouwen gehad' vroeg de ambtenaar wantrouwig.

'Een paar, ja, maar niet vaak en nooit dezelfde. Daar werd door de leiding voor gezorgd. Je hoeft niet uit te gaan en ernaar te zoeken. Maar, hou nou op met die onzin! Laten we over het werk praten. Ook nu ben ik nog steeds officier van het volksbevrijdingsleger. Mijn taak is het werven onder de mensen hier, in ons dorp, om ze voor wapentraining en vorming naar het buitenland te sturen.

Sterke jonge mannen hebben ze nodig, speciaal die jongens die toch soldaat moeten worden wegens de dienstplicht. Als ze naar het guerillaleger gaan komen ze net als ik in het buitenland. Dan kom je nog eens ergens! Zelf heb ik 3 nieuwe landen leren kennen. Die landen zijn anders dan het onze en het is daar beter dan hier.....'

'Is het net zo mooi als Bangkok, vent?' vroeg mevrouw Rieng moedig aan haar man. Kampan keek zijn jonge vrouw aan en lachte. 'Ik heb Bangkok nog nooit gezien. Hoe moet ik dat weten? In ieder geval kun je daar beter leven dan in ons dorp.

'Nou, phuyaibaan, wat denkt u er van? Ik zal beginnen de jongens uit ons dorp er van te overtuigen daarheen te gaan. En na korte tijd zijn ze allemaal weer hier terug.'

Dus jij bent een communist...

'Als ik het goed versta ben jij dus een communist' zei de oude man gejaagd.

'Zo ongeveer wel. Maar wij noemen ons het volksbevrijdingsleger.'

'Nee. Ik verbied het je, je gaat niet jouw land verraden. Het is al erg genoeg dat jij jezelf verkocht hebt. Ik haal nu mijn geweer en ga jou als communist arresteren.' De phuyaibaan ging staan.

'Ho ho, niet zo heetgebakerd. Hoezo jouw geweer halen? Voordat jij bij de trap bent kan ik je al neerschieten. Weet je niet dat ik een geweer bij me heb?' Kampan beweegt zijn hand onder zijn jas maar liet niets zien.

'Ik offer mijn leven op. Ik laat niet toe dat jij het vaderland verraadt.'

'Phuyaibaan,' zegt Kampan, 'het gaat om de liefde voor jouw vaderland. Het land heeft burgers nodig die offers willen brengen. De warboel in ons land vandaag komt omdat wij zoveel egoïstische burgers hebben. Mensen zoals jij bijvoorbeeld, phuyaibaan, die niet van nut zijn voor het land. Jij ligt de hele dag op je rug en wacht tot de oogsttijd komt om dan van de boeren een deel van de oogst te innen. Jij leeft op kosten van de arbeid van anderen. Dat is uitbuiting.'

'Je beledigt me, kerel' riep de phuyaibaan boos maar waagde het niet iets tegen Kampan te ondernemen. Want Kampan had een wapen bij zich. En Kampan kon hem zonder te schieten ook wel doden. Hij hoeft het pistool maar te nemen en hem op zijn hoofd te slaan. De ambtenaar was geen bangerik maar wist wanneer je moed bewijzen moet en wanneer niet.

'Ach, hoezo schelden? Ik heb gewoon de waarheid verteld. Of denk je dat ik lieg? Jij hebt al die tijd misbruik gemaakt van de arbeid van medeburgers. Als een oplichter trek je mensen een poot uit. Dat noemt men corruptie. Wil je dit ontkennen, zeggen dat het niet klopt?'

De phuyaibaan gaf het op door met het hoofd te knikken. Hij zei niks want het verwijt van Kampan kwam hem maar al te bekend voor ook al zei nooit iemand wat.

'Ik wil het je best vergeven als jij jouw leven verandert.'

'Wat wil je van mij?' vraagt de phuyaibaan verlegen en met walging. De schrik om zijn leven was net zo groot als zijn verlangen naar geld om een kleine vrachtwagen te kopen. Die moest geschikt zijn om als taxi te dienen want heb je een wagen dan komen vanzelf andere bronnen van inkomen naderbij.

'Je moet anders gaan werken en niet meer de boeren die van jou gepacht hebben, en de mensen die van jou geld geleend hebben, bedriegen en afzetten. Je moet iedereen rechtvaardig behandelen en daaronder ook mensen als ik!'

'Als jij dat wil....' zei de phuyaibaan en wilde opstaan maar Kampan drukte hem terug omlaag. 'Jij, Rieng, loop jij naar zijn huis en haal pen en papier. Hij moet zijn belofte op papier zetten. Zeg niemand wat anders zie jij ook de dood in ogen. Mijn kogel is voor niemand bang.'

Zijn vrouw kwam snel met pen en papier terug. Niemand had aandacht aan haar geschonken en anders zou men denken dat het om een lening ging. Kampan schreef de verklaring op van de phuyaibaan in de vorm van een overeenkomst. Hij liet het de oude man lezen en ondertekenen. De phuyaibaan gehoorzaamde met trillende handen. Daarna ondertekende Kampan ook, en zijn vrouw en schoonmoeder als getuigen.

Later

'Ik ben naar Bangkok gegaan' vertelde Kampan tegen zijn gezin. Dacht dat je in Bangkok meer kon verdienen en dat ik niet voor altijd als conciërge zou hoeven leven. Ik wilde daar goed geld verdienen om onze beleende akker terug te kopen van de phuyaibaan. Ik heb keihard gewerkt, dag na dag. Maar het is me niet gelukt veel geld te verdienen. Ik heb geen cent bij me.

'Wat ik de phuyaibaan heb verteld is puur verzinsel. Ik haalde dit uit boeken die je in Bangkok kunt kopen. En Hanoi .. haha .. ik ken dat niet eens. Maar het is niet erg, toch, om onze medebewoners zo wat gerechtigheid te bezorgen?'

Er kwam weer blijdschap op hun gezichten, de eerste keer in het jaar nadat Kampan weggegaan was. Ook zijn kinderen lachten blij hoewel ze er niets van begrepen hadden.
-o-
Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers.

Auteur Makut Onrüdi (1950), in Thais มกุฎ อรฤดี. Onderwijzer en schrijver over de problemen van sociaal-cultureel achtergestelde dorpsbewoners in het zuiden van Thailand. Het verhaal is ingekort.

Meer lezen?

In de Thaise taal over Makut. https://readthecloud.co/author/makut/

Toelichting
Phuyaibaan, phuyai. Gekozen of benoemde bestuursambtenaar in een kleine gemeenschap of groep dorpen.

Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Re: Uit de Thaise literatuur.

#7 Bericht door erik-kuijpers » zaterdag 11 juli 2020, 22:30

Het lied van de valk

Het oude moeke is ingedut als ze het lied van de valk gehoord heeft. Haar handen liggen gekruist op schoot. Uit de kooi aan de boom voor haar huis klinkt opnieuw op hoge toon het lied van de valk. Door de vele rimpels aan haar oogleden kan ze niet meer goed zien maar nog steeds ziet ze het beeld helder voor zich: 'Laten we hem toch houden moeder! Het is zo'n schattig dier!' zei haar zoon toen.

'Maar ik heb nog nooit een dier grootgebracht en ik heb meelij met het beestje' zei ze. De valk zat stil in zijn kooi. De oogjes gingen open en dicht maar in de heldere ogen stond geen leed. Zijn veren waren glad en schoon al had het in het water gepoedeld en daarna de veren zo lang opgezet tot ze droog waren.

'We doen hem niks aan hoor, moeder! Wij gaan hem visresten en graan te eten geven'; zo probeerde haar zoon toestemming te krijgen.

'Vreet ie rijst?' vroeg ze hem.
'Weet ik veel. Alsjeblieft, laten we hem toch houden.'

Zo ging dat. Haar zoon had nooit iets gedaan zonder eerst om haar mening te vragen. En als ze het ergens niet mee eens was had hij dat altijd als juiste beslissing aanvaard. Hij is haar enige schat die ze nog heeft op de wereld. De oude vrouw omringt haar zoon met alle zorgen als ware hij haar kostbaarste bezit.

Haar enige zoon en de valk

Per slot van rekening is hij het geschenk van de liefde van haar leven die nog steeds haar hart blij maakt. Zijn persoon is als de samenvloeiing van haar ziel en de ziel van haar lieve man die maar kort het geluk, het krijgen van een zoon, met haar kon delen. Hij moest te vroeg het pad op waarvan je niet terugkeert.

'Het is fout, een dier gevangen te houden' had ze haar zoon geantwoord.
'Maar we doen hem toch geen kwaad, moeder? We willen hem juist gelukkig maken.'
'Gelukkig in een kooi? Alles in de wereld heeft een zekere plaats. Verander zijn leven toch niet!' zei ze hem rustig.
'Maar, we laten hem toch niet altijd in die kooi? Ma, alsjeblieft, laat hem vrienden met ons worden.'
'Wil jij deze valk als vriend hebben?' vroeg ze en woelde liefdevol door zijn kuif. Ze lachte en zei 'Goed, wat mij betreft mag je de valk houden. Maar als de tijd daar is dat ik denk dat hij vrij moet zijn, beloof me dat je hem zult laten vliegen.'

En ze vraagt zijn erewoord daarvoor. 'Maar, als je morgen zegt dat de tijd daar is..... Laat mij hem toch houden! Hij is toch van mij?' Hij gaf zijn moeder een kus op haar wang en liep dolblij weg met de valk in het kooitje.

Het besef voor haar zoon te zorgen maakte de oude vrouw gelukkig. Ze zag hoe liefderijk hij de kleine valk verzorgde. Hij leerde het dier te zingen als iemand voorbij de kooi liep. Hij speelde met hem en verzorgde zijn veren. Gaf hem zelfs een naam die leek op de zijne.

De kleine valk is altijd vrolijk. De oude vrouw heeft de vogel nog nooit somber gezien, ook niet als haar zoon niet in de buurt van de kooi is. Maar ziet hij zijn baasje naderbij komen dan spreidt hij zijn vleugels en fladdert met ze alsof hij wil laten zien dat zijn vleugels al net zo krachtig zijn als van andere valken. Zijn verentooi is heel gelijkmatig en schittert met veel kleuren. En als hij aan zijn visje pikt zie je hoe scherp zijn snavel al is.

Wat de valk betreft is er geen twijfel meer voor de oude vrouw. Hij is een deel van haar leven geworden. Vroeg in de morgen als ze wakker wordt en het zonlicht nog niet boven de horizon is hoort ze al de vrolijke roep van de valk die met zijn vleugels wappert en op haar wacht. Steeds als zij uit haar slaapkamer komt ziet zij in dat levenslustige wezen een beeld waar ze van geniet en waarvan ze zich jonger voelt. Ze moest er steeds om lachen.

Het dier poetst met het puntje van zijn vleugel zijn kop, knippert met zijn ogen en krast een groet voordat hij met de ogen dicht zijn kop in de waterbak steekt. Daarna schudt hij zijn kop schoon en spettert water op de kooi. De oude vrouw herinnert zich al lang niet meer dat ze de vogel weer zou laten vliegen.

De brief van haar zoon

De eerste brief van haar zoon is binnen. Zij gaat in haar bamboestoel zitten, haalt de bril uit het versleten leren etui en zet hem op haar neus, en leest de brief waarvan het handschrift vrijwel gelijk is aan het hare. Hij vertelt over de reis.

' Wij zitten in een aparte coupé. Eigenlijk is dat helemaal niet zo slecht omdat wij niet op een hoop zitten zoals anderen die in een houten kist op ijzeren wielen opeengepakt zitten. Toen de trein op het station begon te rollen hoorden wij een signaal ter afscheid. Veel mensen moesten huilen toen ze de trein nazwaaiden. Na een poosje rijden begonnen enkele mensen vriendelijk met elkaar te praten en langzaam verdween de treurige stemming die ons enigszins bedrukt had aan het begin.

'Maar anderen raakten dat gevoel niet kwijt. Ze zaten ineengedoken op hun stoel en keken de hele tijd doelloos uit het raam. Het leek wel of de bomen van onze trein wegliepen en ook de telegraafmasten aan beide zijden vlogen voorbij. Alleen de zon volgde ons de hele tijd. De trein reed het eerste station voorbij maar dat was een kleiner station. Er waren ook mensen met kinderen die argeloos naar ons zwaaiden. Wie weet; misschien was het familie van een van ons.

'De trein is nergens gestopt. Je hoorde alleen het lang aangehouden getoeter van de trein. We kwamen een trein tegen die in tegengestelde richting reed, naar het zuiden. Die stond stil bij een station terwijl wij voorbij stoven. Dat ging zo snel, je kon niet zien wie er in die andere trein zaten. Het had ons ook niks gezegd als we het hadden kunnen zien. Er zijn zo veel mensen op aarde. Je ziet alleen maar de buitenkant en dat zegt niks over de mensen zelf. Is dat niet grappig, ma? Soms wil ik helemaal niet de mensen kennen die ik ontmoet, hoe interessant ze ook zijn kunnen. En dat komt omdat mijn gedachten bij jou zijn.

'Zo gaat dat bij mensen. Wij vinden dingen pas belangrijk als het ons zelf treft. Had trouwens al gehoord dat het in het noorden best koud is. Velen waren net als ik nergens op voorbereid. In onze tassen waren nauwelijks warme spullen. Daarentegen was ik dolblij, toen ik aan het eind van de reis mijn tas openmaakte, dat jij daar heel attent mijn gebreide vest in had gelegd. Maar hij is toch te dun voor de kou hier. Ik zou willen dat je na mijn vertrek was begonnen een dik vest te breien. Nu je mijn adres hebt zou je me dat kunnen sturen tot ik ergens anders gelegerd ben.

'Ik mis de valk heel erg. Hij zal vast erg blij zijn als ik terugkom, niet waar, ma?'

De oude vrouw leunt achterover in haar stoel. Die is haar lief want is net zo oud als haar zoon. Ze weet nog precies dat ze dag in dag uit met het kind in haar armen in deze stoel zat en hem te drinken gaf. Onvermoeibaar heeft ze de ontwikkeling van haar zoon gevolgd: eerst als baby met zachte, roze huid, dan als klein kind, daarna als vrolijke en praatlustige jongeman. Ze heeft er steeds plezier aan beleefd.

Ze pakt een kluwen wol om te gaan breien maar haar rimpelige handen trillen. Toch wil ze dat vest zo snel mogelijk af hebben; het wordt een waardevol verjaardagsgeschenk voor haar zoon. Ze wil hem op tijd posten zodat hij hem ontvangt op zijn 22e verjaardag. Dit is het enige dat ze nu voor zijn gezondheid doen kan omdat hij nu zo ver weg is. De scheiding doet haar pijn en dat moet ze helemaal alleen verwerken.

Als de tranen weer over haar wangen stromen verliest ze de moed de bril weer op te zetten. De wil ontvalt haar verder te gaan met zijn vest. Sinds hij vertrokken is zonder dat ze weet of hij ooit nog terugkomt leeft ze geen dag zonder verdriet en pijn. Alsof droefenis bij haar geworteld werd. Als ze in de nacht wakker schrikt loopt ze naar zijn lege bed. Als ze stappen naast het huis hoort bidt ze dat het haar zoon mag zijn. Maar in haar binnenste weet ze dat dit valse hoop is.

De dagen gaan langzaam voorbij zoals nimmer tevoren. Als ze slaapt droomt ze van haar zoon en overdag denkt ze alleen maar aan hem. Dit is haar ritme geworden; het zit zo diep van binnen dat ze zich geen ander leven kan voorstellen. Als ze nu maar niet eens moet horen dat hij uit haar leven..... Deze angst duikt steeds weer op hoewel ze probeert die weg te drukken.

Ze ontvangt weer een brief van haar zoon. De tranen vloeien weer als ze die in haar oude stoel leest:
'Het komt omdat ik de kleine valk van zijn moeder heb gehaald; daarom ben ik nu van jou gescheiden. Hoewel ik daar niet aan wil denken hoop ik je daarmee wat troost te bieden. Om het weer goed te maken, ma, laat de valk maar vliegen! Misschien kan ik daardoor sneller naar jou komen net zoals de kleine valk die dan naar zijn moeder terugvliegt.

De oude vrouw heeft de brief niet uitgelezen. Met de brief in de hand loopt ze naar de kooi van de valk. Die is inmiddels veel groter geworden dan toen ze hem kregen. Het dier begroet haar luid en met gefladder.

'Ga terug naar jouw moeder, valkje, opdat mijn zoon snel terugkomt. Mijn zoon moet bij mij terugkomen.'

Ze opent de deur van de kooi maar de valk toont geen spoortje zin de kooi te verlaten, ook niet als ze het deurtje openlaat. Dan haalt ze de vogel er uit en zet hem op een tak. Maar de valk is plotseling heel anders dan in de kooi. Droefheid overvalt hem en hij schijnt angst voor de onbekende omgeving te hebben. Hij beweegt zijn vleugels alsof hij wil gaan vliegen maar blijft toch zitten waar hij zit.

De valk is al lang geen echte vogel meer. Hij weet goed dat hij niet meer kan leven zoals andere vogels die rondom hem kwinkeleren zoals de kleine huismussen. Hij, de valk, kan niet meer met zijn ogen in de verte kijken. Zijn eens sterke vleugels die hem door de lucht lieten zweven zijn niet meer dan zwakke botten onder mooie veren. Ze vormen nutteloze versiering. Die zullen hem niet meer naar zijn moeder brengen.

Een treurig lied...

Het lied, dat de oude vrouw nu hoort, klinkt alleen maar treurig en klagend in haar oren. Het dringt door tot in haar eenzame hart. Het klinkt als het geluid van een schot aan het front dat door het hart van haar zoon gaat..... Het oude moeke ervaart deze ongrijpbare pijn als ze in haar oude stoel zit, de ogen dicht en met de handen gekruist op schoot.

-o-

Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers.

Auteur Makut Onrüdi (1950), in Thais มกุฎ อรฤดี. Onderwijzer en schrijver over de problemen van sociaal-cultureel achtergestelde dorpsbewoners in het zuiden van Thailand.

Het lied van de valk is geschreven in 1976. In de jaren 1970 trad het Thaise leger hard op tegen communistische infiltranten in het noorden, werden aanhangers vermoord in de 'red drum' moorden in het zuiden en vonden de moorden plaats op de Thammasat Universiteit.

Meer lezen?
In de Thaise taal over Makut. https://readthecloud.co/author/makut/

Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Re: Uit de Thaise literatuur.

#8 Bericht door erik-kuijpers » woensdag 15 juli 2020, 08:23

Smeergeld, connecties en kruiwagens

Voor ik de test moest afleggen voor een baan als ambtenaar zocht ik alle leerboeken bij elkaar en stampte alles in mijn hoofd. Vooral het vak Ambtenaarschap mocht ik niet onderschatten. Uit angst dat dit nog niet voldoende zou zijn ging ik bijles nemen. Iedere lacune in mijn kennis werd dichtgestopt. Want de functie waarvoor ik solliciteerde was een beste, met goeie promotiekansen. Om die reden verdrongen veel kandidaten zich om die baan.

Mijn vriend Prajut, ook kandidaat voor die functie, gedroeg zich totaal anders. Hij hield zich niet met leren bezig. 'Voor de test hoef je niet te leren' vertelde hij me. 'Maar, hoe kun je voor dat examen slagen als je er niet voor leert?' zei ik twijfelend. 'Natuurlijk kan dat, waarom niet?' lachte hij. 'Maar hoe dan?'
Nou, je moet connecties hebben....
'Als ik mijn connecties aan het werk zet. Door de achterdeur binnenkomen, vriend! Dat is belangrijk. Kennis is niet zo belangrijk als het hebben van connecties. Wie zo voor het examen ploetert als jij komt er niet. Je kunt je kapot leren en toch kom je niet door de test heen.'
'Maar ik heb geen connecties. Hoe kan ik dan zoiets ensceneren?'
'Zal ik het voor je doen?' vroeg hij bereidwillig.
'Nee dank je. Als ik die baan krijg dan doe ik dat liever op eigen kracht. Ik wil tegen niemand dankjewel moeten zeggen.' Ik vertelde hem eerlijk mijn mening.

Prajut lachte. 'Je bent te netjes. Maar bij dit soort dingen mag je niet genereus zijn. Op dezelfde manier blijkt dat in het verkeer ook zo; wie zich niet aan de verkeersregels houdt die schiet lekker op. Deze tijd zegt ons dat je eerst jezelf moet redden. Wie eerlijk is wordt voor gek verklaard. Een verstandige man moet slim zijn.'
'Nee, dat geloof ik niet' sprak ik hem tegen. Maar Prajut keek me beledigd aan. 'Als je me niet gelooft en niet via een achterdeurtje binnen wil, OK dan! Je zult het zien. Maar wees dan niet boos op mij!'

Inderdaad, het ging zoals Prajut had gezegd. Gestraald! Maar Prajut had het gehaald en ik was bedroefd toen ik dat hoorde. Maar mettertijd nam mijn teleurstelling af en geloofde ik stellig dat het misschien wel goed was dat ik zakte. Want ik was er niet zeker van of ik het met mijn instelling in kringen vol connecties zou hebben uitgehouden.

Mijn tweede poging. Hoezo, connecties?

Later probeerde ik opnieuw het toelatingsexamen af te leggen en deze keer voor een andere functie. En jawel! Ik kwam er doorheen en was trots op mijn prestatie. Maar die trots verdween toen ik hoorde dat dit resultaat niet mijn eigen verdienste was! Het was Prajut! Hij had, zonder het mij te laten weten, stiekem iemand omgekocht. Die verdraaide vlegel!

Prajut en ik lijken totaal niet op elkaar en helemaal waar het levensbeschouwing betreft. Ondanks dat kunnen wij goed met elkaar omgaan en zijn met elkaar bevriend. Waarschijnlijk omdat we als kind al speelkameraadjes waren. Op deze wijze bekeek Prajut iedere ambtenarenfunctie. Hij had nog geen twee jaar gewerkt en toen zei hij me 'Ik ga iets ritselen opdat ze me naar de provincie overplaatsen.' 'Wat is daar zo goed aan?' vroeg ik hem.
'Dat weet ik ook niet. Maar in de provincie kan ik in mijn rang, hoop ik, eerder chef worden. Werk je in Bangkok dan blijf je een ondergeschikte. In Bangkok zijn teveel opgeleide mensen. Alleen al aan ambtenaren eerste en tweede klasse is het overvol.' 'Dus jij wilt de roedel leiden?' vroeg ik. 'Ja, leider van de roedel is zeker beter dan een pispaaltje blijven.'

Niet lang daarna werd Prajut inderdaad overgeplaatst naar de provincie. Kwam hij een keer naar Bangkok dan bleef hij bij mij slapen. Zo ook die dag. 'Wat brengt je naar hier?' vroeg ik hem vriendschappelijk. 'Een overplaatsingsplan ritselen!' 'Is er iets mis daar dan?' vroeg ik. 'Nee, eigenlijk is alles in orde maar het wemelt er van terroristen! Als muggen!' 'Ben je daar bang voor dan?'
'Natuurlijk! Wat een vraag van je! Die guerrillastrijders schieten mensen neer of 't niks is en ze haten ambtenaren. Een paar dagen terug sneuvelden een wijkbestuurder en een politieagent.'
'Maar, sterven onder diensttijd is best wel chic, toch? Daar staat wat tegenover: geld, onderscheidingen en de eer als verdediger van het vaderland. Je krijgt van alles en je verliest alleen maar je leven. Nou, dan zul je daar toch wel tevreden mee zijn?' zei ik plagerig en lachend. Prajut lachte ook: 'Ik ben bang om dood te gaan. Een mens als ik heeft daar zijn leven niet voor over. Ga het dus zo regelen dat ze me naar elders overplaatsen.'
'Waar wil je dan graag naar toe?'
'Ergens waar minder gevaar is. Alleen niet meer naar een plek zoals nu waar je niet weet of je morgen nog leeft.'
Twee maanden later had Prajut het voor elkaar een overplaatsing te krijgen. Hij werkte er meer dan een jaar en kwam ineens terug naar Bangkok.

Weer niet goed...

'Kom je weer een overplaatsing regelen?' Ik had hem door. 'Is de stad daar niet goed?'
'Ze is te klein. In zo'n gehucht zit je de hele dag aan je bureau en hebt niks te doen.'
'Geen werk, geen problemen! Heerlijk toch?'
'Nee, integendeel. Voor een ambtenaar betekent dat minder verdienen als het niet druk is. Je wordt zo arm als een kerkrat.'
'Jij bent een onmogelijk en onverzadigbaar mens. Waarom heb je dit niet met beleid gepland?' verwijt ik hem.
'Natuurlijk. Maar je weet, verstand komt met de jaren.'
'Voor welke stad wil je nu moeite doen?'
'Deze keer wil ik proberen naar het zuiden te gaan.'

En zoals altijd heeft Prajut het weer geflikt met zijn connecties. Hij werd overgeplaatst naar een grote stad in het zuiden. Maar op een dag komt hij weer naar Bangkok.

Het is ook nooit goed....

'En, gaat het je daar nu wel goed?' vroeg ik hem.
'Ga toch weg....!' Hij schudt het hoofd.
'Hoezo dan? Het is een grote stad. Je hebt daar goeie bronnen van inkomsten, toch?'
'Klopt, je verdient goed. Maar de uitgaven zijn navenant hoger.'
'Dan geef je toch minder uit?'
'Alleen voor mijn gezin zijn die uitgaven niet zo hoog. Maar het zijn juist de kosten voor officiële ontvangsten.'
'Wie moet je dan wel allemaal ontvangen daar?'
'Mijn superieuren, dan weer vrienden. Je weet, de stad waar ik werk is een toeristenplaats. Er is daar zee, bergen, watervallen en een golfbaan. Én het ligt niet zo gek ver van Penang af. Nu komt voortdurend de een na de ander voorbij en die willen dat ik ze naar Penang begeleid. Dat kost me iedere keer een hoop geld.
'Veel hogergeplaatsten zijn echt onmogelijke lui! Ze komen niet alleen zelf, nee, ze sturen ook andere mensen en geven hun kaartje mee als referentie. Ja, ik word echt uitgebuit.'
'Kun je daar niet verre van blijven?'
'Bezwaarlijk. In mijn positie is het niet mogelijk daarvan afstand te nemen. Vriendschappen moet je warm houden om relaties, connecties te hebben. Je graaft je eigen graf als je onwrikbaar bent. Om deze reden moet ik echt hard werken om veel geld te verdienen.

'Nu heb ik mazzel dat mijn functie heel veel betekent voor kooplui. Ik behandel de Chinese kooplui. Ik kan ze zo nu en dan bewegen om een auto uit te lenen of te regelen dat ze een gast onthalen, trakteren.'
'Ben je niet bang voor de straffen? Jongen, als iemand je aangeeft bij het ministerie!'
'Tuurlijk heb ik angst. Maar de toestand dwingt me ertoe. En ik geloof stellig dat, als het er echt op aankomt, er zeker mensen zijn die mij helpen aangezien ik iedereen zo vriendelijk ontvangen heb. Ik heb het je al eens gezegd: om ambtenaar te zijn heb je connecties nodig en vriendentrouw.'
'Maar als jij zo vlotjes met iedereen overweg kunt waarom wil je dan overgeplaatst worden?'
'Ik ben nu zo ver dat ik geen vrienden meer voor me hoef te winnen. Trouwe vrienden heb ik nu meer dan genoeg. Nu moet ik geld hebben om mijn levensonderhoud te verzekeren. Ik heb alles doorgerekend. Als ik op deze standplaats blijf zal ik alleen vrienden hebben maar geen geld. Daarom wil ik overplaatsing naar een andere stad. Die hoeft niet zo groot te zijn als deze. Als er maar niet zoveel toeristen zijn. Ik heb er genoeg van bezoekers te moeten ontvangen.'

'Zo'n stad is vast niet gemakkelijk te vinden.'
'Helemaal niet! Ik weet er al een.' Ik moet zeggen, Prajut is eerste klas als het gaat om connecties. Weer heeft hij op weergaloze wijze een overplaatsing kunnen regelen. Ik vroeg hem eens hoe. 'Zeg me eens eerlijk hoe krijg jij het voor elkaar dat je kunt worden geplaatst waar jij maar wil? Het lijkt me een makkie voor je.'
'Wat is daar moeilijk aan? Mijn methode is heel eenvoudig. Ik ga naar de belangrijke mensen toe en vraag hun begrip. Soms moet ik door de knieën en plat op de grond en smeken.'
'Ga jij je plat op de grond werpen voor anderen dan jouw ouders?'
'Natuurlijk, want je wil iets van ze. Je moet alleen het juiste moment uitzoeken wanneer niemand meekijkt. Maar nu werkt deze methode ook niet meer.'
'Waarom?' vroeg ik hem.
'De belangrijke mensen hebben dat door omdat veel mensen dit doen. Mensen kruipen aan hun voeten maar achter hun rug schelden ze ze uit. Dus ik moet een andere methode gebruiken.'

'En wat is dat?' Nu wilde ik het ook wel eens weten.
'Geld, man! Heb je geld dan doe je wat je wilt. En durf je dat niet zelf aan te bieden, geen probleem. Er zijn tussenpersonen die dat voor je regelen.'
'Gaat het in jullie afdeling echt zo smerig?'
'Ja, en het is heel lang zo.'
'Mensen toch; dan moeten die van personeelszaken wel rijk zijn, nietwaar?'
'Duidelijk. Rijk en nog gemakkelijk ook. Want mensen die een overplaatsing willen betalen daar graag voor.'
'Wat is de prijs voor een overplaatsing?'
'Dat wisselt. Het hangt er van af hoe belangrijk de stad is waar je heen wilt.'
'En is dat rendabel, dat bedrag?'
'Stommerik! Als het niet rendabel is waarom zou je je laten overplaatsen? Je moet natuurlijk wel vooraf uitrekenen of het lonend is.'
'Hoezo stommerik?Ik weet dat soort dingen gewoon niet' verontschuldigde ik me. 'Ik denk dat jij voor jouw overplaatsingen veel smeergeld hebt verkwist.'
'Valt mee, het is niet zo gek veel.' 'Ik heb meelij met je' zei ik maar Prajut kijkt me niet begrijpend aan.

De nieuwe post

De stad waarin Prajut nu werkt ligt niet ver van Bangkok. Een grote stad met veel verdienmogelijkheden. Het leven is er niet duur en er komen weinig bezoekers want er is niet zo veel te zien. Prajut kon er leuk sparen en zelfs in Bangkok een stukje grond van 200 m2 kopen in een nette wijk. Ik was er bij toen hij het chanote registreerde. Hij vertelde me:
'Ik wil in Bangkok een huis bouwen voor mijn kinderen waar ze kunnen wonen als ze groter zijn en naar school moeten.'
Voor mij was duidelijk: zou Prajut nog in die stad blijven werken dan zou hij in Bangkok een huis bouwen. Maar … dat is vreemd, ik hoorde het gerucht dat Prajut, kort na de aankoop van de grond, overgeplaatst zou worden naar een andere stad. Ik vroeg hem 'Waarom wil je nu alweer overgeplaatst worden? Je hebt hier nu toch alles op orde?'
Hij trok een zuur smoel. 'Ik wil helemaal niet overgeplaatst worden. Maar een of andere vent heeft een overplaatsing geritseld en mijn baan gekregen....'
-
Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers.

Auteur Maitri Limpichat (1942, ไมตรี ลิมปิชาติ). Hij was een hoge ambtenaar in Bangkok op de afdeling watervoorziening en sinds 1970 publiceerde hij een honderdtal korte verhalen. Dit verhaal is uit 1974.

Meer lezen?

Zijn facebookpagina (in Thais). https://www.facebook.com/maitree.limpichart.writer

Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Re: Uit de Thaise literatuur.

#9 Bericht door erik-kuijpers » donderdag 23 juli 2020, 06:24

De beloning

Sanan is een tempeljongen - zoals ik. Nu studeert hij aan de kunstschool. Hij kan echt erg goed tekenen en schilderen en blinkt uit in het artistiek vormgeven van letters. Als er een, meestal godsdienstige, bijeenkomst in de tempel plaatsvindt, krijgt Sanan de opdracht spreuken, spandoeken en posters te schrijven. Hij heeft daar lol in en vereert daarmee de tempel. Dat werk is aan mij niet besteed. Mijn bijdrage aan de tempel is dat ik van tijd tot tijd de tuin veeg.

'Ik had nooit gedacht dat ik ooit op de kunstschool zou komen' vertelde Sanan me een zekere dag. 'Dacht je dat je het toelatingsexamen niet kon halen?' vroeg ik hem.
'Nee, ik maakte me geen zorgen om het toelatingsexamen: dat vertrouwen had ik er wel in. Het probleem was mijn vader. Hij was er op tegen dat ik kunst zou studeren want hij vindt dat je als kunstschilder armoe gaat lijden. Maar ik heb mijn zin toch doorgezet.'
'Hoe heb jij je pa dat duidelijk gemaakt zodat hij je toestond naar die school te gaan?'

Tekenen en schilderen

'Ik heb hem vooreerst verteld dat ik tekenen en schilderen erg leuk vind en dat ik geen interesse heb in een andere studie. Maar pa wilde me maar niet begrijpen. Hij bleef steeds maar opnieuw over geld praten. Tot slot heb ik hem dan maar gezegd dat ik liever dom zou blijven en in Bangkok echt niets anders wilde leren dan tekenen en schilderen.'
'Gaf je vader toen op?' vroeg ik. 'Ja, hij moest wel opgeven want hij wilde niet dat zijn zoon een 'ezel' zou blijven. 'Hou je niet van je vader' was mijn vraag aan Sanan. Hij, beledigd: 'Wat een domme vraag. Je houdt toch zeker van je vader?' 'Maar, als je van je vader houdt waarom heb je zijn wens dan niet vervuld?' 'Nou, ik weet werkelijk niet wat je daarmee bedoelt.'

'Omdat ik wist dat ik in een ander vak niet zou slagen zou het geld van mijn vader weggegooid geld zijn. Daarom ging ik tegen de wil van mijn vader in: om mijn toekomst zeker te stellen. Ik word zeker een beroemd kunstenaar in Thailand! Ik ga mijn pa bewijzen dat zijn zoon het juiste beroep gekozen heeft.' zei Sanan zelfverzekerd.
'Toch zal jouw vader niet tevreden zijn want kunstenaars zijn altijd arm' antwoordde ik hem. 'Dat is zeker niet waar. Een kunstenaar kan ook rijk worden.' sprak hij me tegen. 'Mijn schilderijen kunnen duizend of misschien wel tienduizend opbrengen, wie weet!'

Zo is Sanan. Hij houdt alleen van schilderen en droomt van niets anders dan een groot kunstenaar te worden. Op vrije dagen zag ik hem in gedachten verzonken voor zijn ezel staan en de pagode van de tempel naschilderen. Op andere dagen zag ik hem zijn tekenspullen uit de tempel halen om buiten de tempeltuin bezienswaardigheden te tekenen. Soms kleedde ik me uit om als model te fungeren als hij me daarom vroeg.

Hij gaat zuinig om met die paar honderd baht die hij maandelijks van zijn vader krijgt. Gaat nooit uit en rookt niet om verf en tekenspullen te kunnen kopen. Al die jaren zie ik hoe zuinig en ambitieus hij is. Het is alsof hij maar niet genoeg kan krijgen van het schilderen. Integendeel, het is alsof hij meer en meer verliefd wordt op het schilderen. 'Als ik aan de kunstschool klaar ben wil ik aan de kunstacademie verder leren' zegt hij tegen al zijn vrienden.

Het armoedige onderkomen van Sanan staat vol met af en onaf schilderwerk opgestapeld onder zijn bed, tegen de muren of los slingerend in de kamer. Tubes met verf en tekenmateriaal liggen verspreid op tafel. Op zijn bed liggen resten van lijsten, stukken linnen en gereedschap. Slaapmatje en kussen liggen opgerold aan het hoofdeind. De vloer is al heel lang niet meer geveegd. De kamer is zo'n bende dat hij erg klein lijkt. Maar het heeft er alles van dat de bewoner zich hier op zijn gemak voelt want hij vertelt iedereen dat een rommelige kamer er artistiek uitziet.

Op een morgen sleepte Sanan zijn schildersezel naar buiten, onder de grote boom die voor het monnikenhuis staat. Ik liep met hem mee. 'Dit schilderij ga ik voor een prijsvraag maken' zei Sanan tegen mij. Hij nam zijn potlood en schetste de omtrek op het witte doek. 'Wat ga je tekenen?' vroeg ik hem.
'Wacht maar eens af, je zult het zien. Als ik je dat nu vertel dan vind je het niet interessant meer' zei hij zonder me aan te kijken.

Ik wilde hem niet meer storen bij het schilderen en ging terug naar mijn eigen kamer. Sanan daarentegen was totaal in zijn schilderwerk verzonken. Tegen de avond ging ik weer naar Sanan terug en keek naar hem toen hij schilderde.
Er stonden een paar mensen omheen. Het schilderij was nog niet helemaal klaar maar je kon al goed zien wat hij geschilderd had.
Het schilderij stelde een oude monnik voor die net was teruggekomen van de dagelijkse bedelronde met de bedelschaal. Bovendien waren tempelkinderen te zien die daar wachtten op hun ontbijt voordat ze naar school gingen. Sanan kon in zijn werk de situatie goed weergeven. Het beeld maakte indruk op mij.

'Hoe ga jij jouw schilderij noemen?' vroeg ik Sanan.
'Wacht maar eens af!' zei hij.

Ik vond het niet slecht. Maar enkele omstanders hadden wel wat aan te merken. De kinderen waren niet goed te zien, anderen vonden de kleuren niet mooi, en enkelen vonden de neus van de monnik te spits... Zo gaat dat met mensen; ze weten alles beter maar kunnen zelf niks. Het maakte geen indruk op Sanan. Hij reageerde er niet op. Met vaste hand ging de penseel over het doek om kleine dingen af te ronden.

Nog voor zonsondergang was het schilderij klaar. 'Vannacht gaat de lijst er om en morgen breng ik het tijdig naar de prijsvraag' zei hij toen hij alles naar zijn kamer droeg.

Ik was het hele verhaal rond dit schilderij al lang vergeten toen Sanan me vertelde dat hij de eerste prijs gewonnen had. Hij had mij en nog tien vrienden uitgenodigd in zijn kamer en had ons de prijs getoond: een beker. Daarna vroeg hij ons gebraden haantjes te eten. 'Eet gerust, vrienden, maak je geen zorgen om de rekening want ik kreeg ook nog 1.200 baht als prijs!'

Dat eten heeft hem een 300 baht gekost. De rest van het geld had hij besteed aan verf, penselen, potloden, lijsten en tekenspul waarvan ik nog nooit had gehoord. Wat het allemaal gekost heeft weet ik niet.

'Weet jouw vader nu al dat je de eerste prijs hebt gewonnen met schilderen?' vroeg ik hem. 'Waarschijnlijk wel, ja, want ik heb hem direct geschreven.' 'Nou, dan zal jouw vader daar wel blij mee zijn. Hij zal je vast wel iets geven' zei ik en meende dat ook. 'Ja, ik hoop ook dat mijn vader me wat geeft. Ik zal over een paar dagen wel van hem horen.'

Een paar dagen later trof ik Sanan weer. 'En, heeft jouw vader al geantwoord?' 'Ja, mijn vader was erg blij dat ik zoveel geld heb gewonnen. Ik krijg komende twee maanden niks van hem....'
-
Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers.

Auteur Maitri Limpichat (1942, ไมตรี ลิมปิชาติ). Hij was een hoge ambtenaar in Bangkok op de afdeling watervoorziening en sinds 1970 publiceerde hij een honderdtal korte verhalen. Hij vertelt over de ambtenaren in Thailand en hun verhouding onderling en naar het publiek toe. Dit verhaal is uit 1976.

Meer lezen?
Zijn facebookpagina (in Thais). https://www.facebook.com/maitree.limpichart.writer

Toelichting
'Sanan is een tempeljongen.' Duitse tekst Sanan ist ein Klosterjunge. Klooster, het latijnse claustrum, betekent van de buitenwereld afgesloten. In Thailand en andere landen met boeddhisme vertoeven jongens/jongemannen enige tijd in de tempel om te leren. Voor de bovenlaag is dat vaak status, voor de armen noodzaak. Bij 'tempel' denk je in Thailand aan de wat baan in dorp of wijk, en de wat paa, bostempel.

Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Re: Uit de Thaise literatuur.

#10 Bericht door erik-kuijpers » zaterdag 25 juli 2020, 09:27

Onze leraar meneer Preek

In 1958 ging ik naar de school waar leraar Preek directeur was. Leraar Preek was een man van middelbare leeftijd en vrijgezel. Daarom had hij veel tijd voor de school waarmee hij erg betrokken was. Hij was ruim voor het begin van de lessen al daar en was ook de laatste die de school verliet. De school was zijn tweede huis.

Voor alles op school waren er strenge regels. Bijvoorbeeld: alle leerlingen moesten het voorgeschreven schooluniform aan. Bij de geringste afwijking werd je naar huis gestuurd en was je die dag geschorst.

Ook het kapsel was precies geregeld. De haren mochten niet langer dan 4 centimeter zijn. Wie zich daar niet aan hield kreeg op kosten van school een heel bijzonder kapsel aangemeten door een prima kapper, leraar Preek zelf. Hij was dé vakman op dit gebied en het kostte hem hoogstens 5 minuten. Als toetje kreeg je een paar klappen op je achterste....

Wie haarcrème had gebruikt om het kapsel in vorm te houden kreeg van leraar Preek een extraatje: die kreeg fijngestampt krijt op zijn kuif zodat die begon te glanzen. Die leerling mocht zijn haar de hele dag niet wassen en moest voor straf zijn haar aan alle andere leerlingen laten zien.

Meneer leraar Preek wenst orde!

Maar niet alleen het uiterlijk van iedere leerling was geregeld; de school schreef nog een hoop andere kleinigheidjes voor. Een voorbeeld: wie te laat naar de les kwam moest bij de vlaggenmast op het schoolplein gaan staan en het volkslied zingen. Zong je vals, of te zacht, dan moest je dat net zo vaak herhalen tot Meneer de Leraar tevreden was.

In de korte pauze tussen de lessen mocht niemand de schoolkantine in. Je mocht alleen water drinken dat bij de klas klaar stond doch je moest je netjes in een rij opstellen. En in de grote middagpauze was het verboden de school te verlaten. Leerlingen die vlakbij woonden mochten met speciale toestemming van school naar huis om te eten maar hun ouders moesten bevestigen dat ze ook echt naar huis waren gekomen....

Wie onfatsoenlijke taal gebruikte moest 25 satang betalen per verkeerd woord, en het was in de klas verboden dialect te spreken. Kwam je als leerling de leraar Preek ergens tegen dan moest je netjes in de houding gaan staan.

Maar roken....

Het was ten strengste verboden op school te roken. Meneer de leraar Preek vond het zeer belangrijk dat dit verbod werd opgevolgd. Als hij iemand met roken betrapte, waar dan ook, of hoorde dat iemand had gerookt en dat kon bewijzen, dan kreeg de leerling stokslagen en werd vaak ook naar huis gestuurd. Bij iedere schoolbijeenkomst herhaalde de directeur: 'Leerlingen kunnen nog geen geld verdienen en mogen dus niet roken.' Daarop volgde een lange tekst over het schadelijk karakter van roken. Ja, leraar Preek kon dat gemakkelijk zeggen want hij was niet-roker.

Ik voelde me op deze school zwaar onderdrukt. Graag was ik van school veranderd maar liep tegen mijn vaders dove oren aan. Hij was van mening dat dit voor een jongen als ik precies goed was. 'Maar, ik ben leerling en geen gevangene en heb daarom van school niet van die strenge straffen nodig' antwoordde ik mijn vader.

'Je wordt streng in de gaten gehouden zodat je later een goed mens wordt' zei mijn vader. 'Maar dat bevalt me niks' zei ik woedend terug. 'Je hoeft daarover niet boos te zijn want iedere leraar weet dat jullie scholieren niks moeten hebben van deze opvoeding. Maar ik weet zeker dat de leraar er een goede reden voor heeft.' Met mijn vader is in het algemeen niks mis maar hij maakt toch een fout: hij kiest altijd voor leraar Preek partij.

Met de schoolregels konden we wel leven maar het rookverbod wensten we niet op te volgen. Mijn 10 klasgenoten en ik waren al op een leeftijd dat wij ons dagelijks sjekkie nodig hadden. Voor wie eenmaal gerookt heeft hebben sigaretten steeds weer een magische aantrekkingskracht. Je krijgt steeds weer de behoefte om te roken. En ons verging het niet anders.

In de kleine pauze, de grote pauze en na het middageten verdrongen wij ons op de toiletten om daar stiekem te roken. Kort voor de volgende les zoog je het nog een paar keer stevig in je longen zodat je voor de eerste tijd geen verlangen naar een sigaret kreeg. De toiletten schenen wel voor onze streken gebouwd te zijn: ze lagen los van het schoolgebouw en de lerarenkamer was ver weg. En er stonden struiken voor. Daarom was dat de ideale plaats voor ons om in alle rust te paffen.

Ondanks het idee dat we daar niet betrapt konden worden betrapte leraar Preek ons daar toch op een dag. Hij zag sigarettenrook opstijgen uit de toiletten en dacht dat er brand was. En zo betrapte hij ons. We mochten nu allemaal kennis maken met zijn Spaans rietje en dat had tot gevolg dat we het roken in het toilet maar achterwege lieten.

Vindingrijk, die jeugd.....

Dus we moesten na die dag een ander rookplekkie zoeken. Eindelijk vonden wij dat in het huis van de conciërge. Dat lag in een afgelegen deel van het schoolterrein. Maar het paffen bij de conciërge was een dure aangelegenheid want je moest zijn zwijgen met sigaretten betalen. Deze meerkosten namen we graag mee in onze drang om toch ons sigaretje te kunnen roken. Deze 'plaats van verderf' beschermde ons enige tijd voor de greep van de leraar. 'Welke volwassene is er nu zo slim als wij jongens' dacht ik trots.

Tot die dag.....

Als gebruikelijk gingen wij roken bij de conciërge en als de bel ging liepen wij met een tevreden gevoel naar de les. Maar voor de les begon kwam tot onze schrik leraar Preek de klas in. De schrik sloeg om ons hart want dit uur hadden wij eigenlijk een andere leraar. Meneer Preek keek eens rond en zei 'Leg allemaal je handen op tafel.'

We deden wat hij zei en keken elkaar niet begrijpend aan. De leraar ging van rij tot rij en rook aan de handen van iedere scholier. Het resultaat van dit onderzoek was dat wij, de rokers, ontmaskerd werden want jammer genoeg bleef de sigarettenreuk lang aan je handen hangen.

Terwijl wij een pak op ons lazer kregen met het Spaans rietje zei hij gelaten 'Jullie willen zeker geen goeie mensen worden? Jullie willen niet inzien dat ik het goed met jullie voor heb? Het spijt me dat ik jullie zo hard moet straffen. Ik hoop echt dat ik zulke maatregelen in de toekomst niet meer hoef te nemen.'

Het scheen leraar Preek te vermaken ons op deze gemene manier iets te leren want hij kwam daarna steeds vaker in de klas voor zijn reuktest. Dan de ene, dan de andere klas. Hij had in het bijzonder oog voor de oudere leerlingen. Velen van ons waren zo bang geworden dat ze met roken waren gestopt. Toch was de groep die nog wel rookte relatief groot.

Een paar dagen later verscheen leraar Preek weer in onze klas voor zijn reuktest. Hoewel we wisten dat hij die dag zou komen waren we niet bang want wij hadden de remedie gevonden. Wij rookten onze sigaretten tussen twee stokjes hout om te verhinderen dat de reuk aan de vingers bleef hangen. Voor we de klas in gingen wasten we de handen heel goed met zeep. Welke goeie neus zou ons nu nog te pakken kunnen nemen.....

Leraar Preek ging van de ene stoel naar de andere om aan onze handen te ruiken. Toen hij voorbij de helft was scheen hij tevreden te zijn want hij had nog niets geroken. Lachend zei hij, verder gaand met de reuktest, 'Ik ben blij voor jullie dat jullie eindelijk van het roken af zijn!' Wij moesten van binnen om hem lachen.

Nu kwam hij aan het tafeltje van Manum, onze superroker. Hij nam zijn hand en besnuffelde die erg zorgvuldig. Toen hij met zijn neus tegen zijn vinger kwam trok hij zijn hoofd terug en sleurde Manum voor de klas. Hij nam zijn Spaans rietje en ranselde woedend die arme jongen af. Manum stond daar met de kaken stevig op elkaar en deed of hij niks voelde. Meneer Preek gaf hem zolang op zijn sodemieter tot hij zelf buiten adem was. Toen joeg hij Manum de klas uit.

Wij waren verwonderd hoe nu net Manum gepakt kon worden want die kon zich overal uitdraaien. Maar we konden hem nu niks vragen. Toen leraar Preek iedereen gecontroleerd had ging hij het lokaal uit en kwam Manum schuchter lachend binnen. Wij op hem af. 'Hoe kan dat nu, dat jouw vingers nog naar sigaretten roken?'
'Het was geen sigarettenrook' antwoordde hij.
'Waarom heb je dan zoveel slaag gekregen?'
'Ik heb hondenpoep op mijn vinger gesmeerd!'

Hoewel dit nu heel lang achter ons ligt is het voor mij alsof het gisteren is gebeurd. Vooral Manum met zijn hondenpoepvinger blijft me altijd bij. Iedere keer als wij elkaar treffen denken we aan toen en schamen ons een beetje over hoe brutaal we eigenlijk waren.

Manum werkt nu als bouwingenieur en iedere keer als hij in zijn geboortestad komt gaat hij naar de school voor een beleefdheidsbezoek aan leraar Preek. En als je Manum vandaag vraagt welke leraar hij het liefste had en heel hoog heeft staan dan antwoordt hij spontaan 'leraar Preek!'
-
Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers.

Auteur Maitri Limpichat (1942, ไมตรี ลิมปิชาติ). Dit verhaal is uit 1975.

Meer lezen?
Zijn facebookpagina (in Thais). https://www.facebook.com/maitree.limpichart.writer

Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Re: Uit de Thaise literatuur.

#11 Bericht door erik-kuijpers » woensdag 05 augustus 2020, 14:54

Tony

De mand met gevlochten jasmijnbloemen ging op en neer met het ritme van de stapjes van de kleine jongen. Op de stoep begeleidde zijn schaduw hem. De vleugels van de nacht vielen om Bangkok heen en temperden de geluiden van de stad. Maar die geluiden kropen onbemerkt in het lichaam van de jonge jasmijnverkoper en zijn ogen zochten verward of een beetje mededogen misschien zijn kant op kwam.

Als hij moe was dan ging hij even zitten tot hij weer kracht had verder te gaan; verder te gaan op straat, daar waar lachen en huilen onophoudelijk schouder aan schouder gaan. Als hij moe was van het getob met zijn mand dan nam hij genoegen met een klein plekje om te hurken en vermoeidheid en honger te vergeten.

Oorlogsbastaards

Ben je een beetje bijgekomen van een avond vol wellust en kom je de nachtclub uit dan ontmoet je deze jonge wezens. Had je nog een beetje hart over in je lijf dan zocht je in je zakken, die uitgeruimd zijn door de danseressen van deze avond, naar een paar muntjes om in zijn bloemenmand te gooien. Hij zou er meer dan genoeg aan hebben voor vanavond.

Dit kindwezen is het product van de oorlog in Vietnam; een van die cadeautjes voor Bangkok die elkaar verdringen en snel opkomen zoals al die nachtclubs en hotelletjes die overal op de landkaart van Thailand tot bloei komen.

Op bijna ieder stukje grond, van noord naar zuid hebben wij nu een James van Takhli, een Mary uit Udon, een Jim van Khorat of een Bob uit Lopburi en zo voort. Het product van geilheid zit in dat hoekje gehurkt, omgeven door vocht en kou kort voor de dageraad. Een flauw lichtschijnsel van de reclame die uitnodigt de plaats te betreden waar jouw lust en passie op orde gesteld worden, valt op zijn lichtbruine haar en zijn forse neus. Zou het geluid van zijn trage ademhaling niet hoorbaar zijn dan zou je niet weten of dit product van begeerte slaapt of dood is.

Zoals Tony

Wat zijn nationaliteit betreft: Tony is 100 procent Thai. Maar toen de leider van het bureau bevolking naar de vader vroeg had Tony's moeder slechts wat gemompeld. 'Ik noem hem Jim vanaf dag één dat ik van hem hou. Als dat genoeg is dan laat me nu gaan, Jim moet vannacht naar Vietnam.' Meer was niet nodig voor de melding van de geboorte van ene Tony die ondertussen met grote, onschuldige ogen op zijn kussen lag.

Zou Tony zich ooit iets van dit moment kunnen herinneren dan was dat het geluid van 'farang' taal van een man bij wie moeder toevallig op schoot zat. Zou Tony dat kunnen vertalen dan had het als volgt geluid. 'Als ik voor de kerst niet terugkom dan is dit geld voor jou. Ik hou heel veel van je en ben je dankbaar dat je mij gelukkig gemaakt hebt. Als je aan mij denkt pas dan heel goed op Tony. Ik hoop bij god dat hij jou en ons kind zal beschermen.'

Van die dag af heeft Tony nooit meer het gemompel van deze man gehoord. In plaats daarvan hoorde hij alleen de bevende stem van een oude vrouw die hij later 'Oma' noemde. Grootmoeder, de persoon die, broos als ze was, Tony liefdevol opvoedde. Grootmoeder was gewend Tony 'muisje' te noemen. Deze naam scheen ook het kind beter te bevallen want dat gaf hem het gevoel dat zijn lichtbruine haarkleur donkerder was en zijn neus platter. Ja, Muisje wilde er als grootmoeder uitzien want hij hield van oma meer dan van wie dan ook op aarde.

Tony was een stevige knul en zag er goed uit, was spraakzaam en dacht goed na. Zijn huis lag midden in een fruitboomgaard. Voor het huis liep een kanaal. Tony zat graag bij het kanaal om naar de stroom te kijken en naar de veerpont die af en aan ging. Direct naast Tony's huis stond de woning van Om en Eu, twee speelkameraadjes van gelijke leeftijd. Nog wat verderop in de boomgaard lag de tempel.

Grootmoeder nam Tony in de ochtend mee naar de tempel. Oma ging om religieuze redenen, Tony om te spelen met Mong, een hond die daar rondliep. Tony hield van spelen en ravotten en hij speelde iedere middag in de tempeltuin met Om en Eu. De monniken waren blij met Tony vanwege zijn welbespraaktheid en omdat hij blauwe ogen had die afstaken tegen die van Om en Eu. En soms sprak een monnik een woordje Engels met Tony.

Achter de tempel was een vijver. Aan de oever zat hij graag te kijken naar vissen die naar libellen hapten. Dan ontstonden er ringvormige golfjes die naar de oever liepen. En in het midden van de vijver bloeiden waterlelies die Tony wel wilde hebben. Het kwam wel eens voor dat hij zo ver het water in ging dat hij onder water verdween maar gelukkig waren er de monniken die hem Pali leerden en hem uit het water haalden.

Moeder of grootmoeder?

Tony werd alleen door oma opgevoed. Zijn moeder had hem alleen maar op de wereld gezet. En verder? Ze heeft geen blik op haar zoon geworpen. Grootmoeder gedraagt zich als de kloek die voortdurend met het kind bezig is. Het kuiken uitbroeden, hoeden en beschermen. Oma was onvermoeibaar voor hem. Ze werd het nooit moe voor haar 'Muisje' te zorgen. Hij werd een onmisbaar element in haar leven hoewel ze zwakker en zwakker werd.

Maar ondanks dat hield Tony meer van zijn moeder en wilde in haar nabijheid zijn. Want Tony had gezien hoe Om en Eu zich tegen hun moeder aan vlijden. Dat wilde Tony ook. Maar zodra hij de blik van zijn moeder dan zag dan schrok hij er van terug.

Toen ze moe van het spelen waren vroeg Om aan Tony 'Waar is jouw vader?' Tony schudde slechts met zijn hoofd. Zijn ogen schoten vol tranen. Niet zelden overviel hij oma met die vraag: 'Waar is mijn vader?' Maar zijn moeder heeft hem iedere keer als hij dat vroeg onderbroken met 'Daar, daar woont jouw vader.' Dan wees ze met haar vinger naar de chompoo-boom naast het huis en ze spuugde vol verachting tegen het raam. Tony keek in de richting van haar vinger en staarde een tijd lang naar de boom. Hij zag alleen de vogeltjes op de takken en hoorde de wind door de bladeren die bewogen.

Dan trok grootmoeder hem naar zich toe, nam hem in haar armen en streelde door zijn haar. Uit haar troebele, hoogbejaarde ogen kwamen tranen van medelijden. Tony kroop dan op haar schoot en mompelde voortdurend 'Mama houdt niet van me. Mama houdt niet van me' en dan huilde hij tot hij insliep. Tony wist dat oma van hem hield en hij hield ook van oma.

Toch veroorzaakte Tony dikwijls extra werk voor oma. Want Tony dronk graag ijsgekoelde drank. En dat veroorzaakte dat hij voortdurend in zijn bed plaste. Grootmoeder had daarom Tony aangeleerd om, voor hij ging slapen, Moeder Aarde aan te roepen opdat zijn bed droog zou blijven. Hij moest bidden 'Moeder Aarde, alsjeblieft, help me. Sluit hem 's nachts af. En open weer morgen!'

Toen Tony vroeg wie die Moeder Aarde dan wel is antwoordde oma 'De heerser over de aarde aan wie mensen veel schuldig zijn. De mensen leven van water en van rijst uit de aarde. Zij schenkt de mensen voedsel en alles om van te leven. Mensen hebben de aarde nodig om op de wereld te komen. Ze voeren oorlog met elkaar juist om die aarde, en als mensen dood gaan dan rusten ze in die aarde.'

'Lijkt Moeder Aarde op mijn moeder?' wilde de kleine weten.
'Ik ken jouw moeder net zo veel als jij, en waarschijnlijk zelfs minder goed' zei oma bij zichzelf. Maar Tony wilde dat zijn ma op Moeder Aarde zou lijken. Hij bad in stilte: 'Alsjeblieft, Moeder Aarde, help me. Sluit hem 's nachts af. En open weer morgen!' en sliep dan in. En de volgende ochtend kon oma zijn matras weer naar buiten dragen, in de zon....

Naar school

Toen Tony naar school moest ging oma met de abt praten en verzocht de gunst dat Tony naar de gratis tempelschool mocht. Daar werd hij door de jonge leraressen graag geknuffeld en aangeraakt want ze vonden hem schattig. Maar zijn klasgenoten maakten lol met hem. Een jongen met een grote mond riep luidkeels 'Hé, dat farangkind heeft een mooie rooie kop haar hoor!'

Oma maakte zich steeds meer zorgen dat andere mensen haar Muisje niet zouden begrijpen. Hij zag er nu eenmaal anders uit dan gewone jongens. Ze was bang dat de peinzende Tony de hansworst van de klas zou worden of tot onderwerp van kletspraatjes. Haar angst was terecht. Waar ze zo bang van was kwam uit.

Op die dag stelde de lerares die vraag. De vraag waarop Tony zes jaar lang niet kon antwoorden. 'Ik weet het niet' antwoordde Tony haar. 'Maar moeder heeft me eens gezegd dat mijn vader in een boom leeft.' De klas bescheurde zich van het lachen om dat antwoord en de leerlingen sloegen zich op de dijen van plezier. De lerares giechelde wat en wendde haar gezicht af. Ze moest zich in de arm knijpen om serieus te blijven.

Tony werd knalrood. Zijn gezicht ging daarna van rood naar groen. Hij balde zijn kleine handjes tot vuisten en begon te zweten. Tenslotte werd hij lijkbleek, begon te huilen en rende naar huis. Bij iedere stap zag hij de gezichten van zijn kameraadjes voor zich dansen. Het lachen klonk nog na in zijn oren. De pijn ging diep naar zijn hart.

Toen grootmoeder hem vond lag hij op zijn buik onder de chompoo-boom naast het huis. Het schemerde al. Het gerimpelde lijf van oma boog zich over hem heen. Met trillende handen tilde grootmoeder haar Muisje op. Tony sprak heel zacht tussen zijn bebloede tanden door. Hij zag grauw als roest.

'Ik wilde naar vader gaan.... Ik wilde vader zien....hier in de boom. Ik heb pijn....hierzo...' Tony bewoog zijn rechterbeen. Tranen kleefden aan zijn wangen. Oma trok hem stevig tegen zich aan alsof ze zijn pijn in haar verschrompeld lijf wilde overnemen. Huilend mompelde zij 'Jouw vader zit niet in die boom. Jouw vader zit in Amerika.'
-
Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers.
Auteur Wau Chula. Van hem is nauwelijks iets bekend behalve dan dat hij afgestudeerd is aan de Chulalongkorn Universiteit en in 1967 de eerste prijs kreeg van de schrijversvereniging van de universiteit voor zijn werk Tony.

In 1967 kwamen veel Amerikaanse troepen naar Thailand wegens de strijd tegen het communisme. Ook in Thailand werd gevochten tegen communisten onder meer in Nan, Pitsanulok en het noordoosten van de Isaan. USA-troepen werden gelegerd door het gehele land. Het verhaal over Tony gaat over die stationering en de problemen die dat met zich bracht.

Toelichting
Takhli ligt in de provincie Nakhon Sawan.

Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Re: Uit de Thaise literatuur.

#12 Bericht door erik-kuijpers » vrijdag 07 augustus 2020, 15:53

De jonge lerares

Een job met risico's zoals blijkt...

Ik kwam aan in het afgelegen deel van de kleine stad; opgewonden en ook bang. De stokoude lijnbus keerde om en reed de weg terug. Het geluid kwam van verder en verder en loste op in de lucht. Het werd weer stil. Er waren zo weinig mensen dat je niet kon geloven dat dit nog een deel van de stad kon zijn.

Een levenloze stilte! Zelfs de slapende honden wilden niet met hun staart kwispelen als ik voorbij liep naar het districtsbureau. Ja, districtsbureau. Geeft dat woord je niet het beeld van een ontzag afdwingende overheid? In werkelijkheid was het een vervallen houten huisje waarvan de steunberen scheef stonden. Het trapje zag er niet veel beter uit. Toen ik er op stapte kraakte het als klacht over de ouderdom.

Een klerk met een zorgelijk gezicht tilde zijn hoofd op. Zijn ogen gloeiden op. Waarom ook niet? Ik was pas 20, licht van kleur en knap. Althans, dat compliment kreeg ik op de lerarenopleiding. 'Wat wilt u, alstublieft?' Zijn stem was zo vriendelijk dat ik me afvroeg of hij in de omgang met burgers over ambtelijke zaken ook zo sprak.

Wie durft nog zeggen dat ambtenaren bars zijn tegen de burger! Zie je niet hoe vriendelijk ze zijn? Ik antwoordde: 'Ik wil graag naar de bureauchef. Ik ben de nieuwe lerares, door het stadhuis naar hier gestuurd.' Hij wees met zijn hand. 'Alstublieft, die kamer daar. De chef is er!'

De lerares en de ambtenaar-chef

In de kamer zat, achterover gezakt in een luie stoel achter een teakhouten bureau, een tengere man van middelbare leeftijd. Hij keek omhoog van zijn papieren en beantwoordde mijn beleefde groet. Bood een stoel aan en luisterde attent hoe ik me aan hem voorstelde. 'Waarom heb je voor deze plek gekozen? Deze omgeving is geestdodend. Naast jou komen er alleen maar mannen hier.'

'Ik ben alleen bevoegd voor de basisschool en in de stad zijn er geen vrije plaatsen meer. Wij, de afgestudeerden van de lerarenopleiding, worden in de gehuchten geplaatst. Ik vermoed dat ik in het toelatingsexamen voor een baan als ambtenaar een slechte beoordeling heb gekregen. Daarom hebben ze me vast naar het buitengebied gestuurd.'

'U bent erg eerlijk' zei de chef lachend. 'Want veel die naar hier gezonden zijn hebben idealen aangegeven. Ze willen kinderen in afgelegen gebieden helpen. Maar na enige tijd heb ik moeten vaststellen dat deze mensen feitelijk niets daarvan gemaakt hebben.'

Ik zweeg. Had geen zin mijn mening te geven. Eigenlijk wilde ik tegenwerpen dat er wel degelijk mensen zijn die uit idealisme dit werk willen doen. De jongeren beschikken juist over heel veel idealisme. Wat mij betreft, ik zou antwoorden dat ik wel moest werken. Ik moest geld verdienen om mijzelf, moeder en een groep broers en zusters te voeden. Zou mijn vader nog leven dan was het niet nodig naar deze van god verlaten uithoek te komen om werk te zoeken.

'U moet nog zeker 10 kilometer verder' zei de chef. 'Uw school ligt naar het noorden, aan de overkant van het district. De onderwijsinspecteur is er vandaag helaas niet. Maar OK, neem mijn instructies mee naar de dorpsomroeper. U moet zich wel haasten want de boot gaat zo weg, om 10 uur.'

Pardon, hoor ik dat goed? Ik moet nog een stuk verder! Mijn hemel, ik had al gedacht dat de school hier was. Stel je voor, nog eens 10 kilometer! Dat gat ligt waarschijnlijk aan het eind van de wereld. Na 5 minuten had de chef een paar regels geschreven en in een envelop gedaan. 'Ik wens u veel geluk.'

Ik stapte in de taxiboot. De andere reizigers waren voornamelijk mensen uit de buurt. Hun uitspraak had een andere intonatie die voor mij echt vreemd klonk. Ik had de indruk dat ik een buitenlander was, dat ik geen Thaise was. De boot voer noordelijk en tegen de stroom in. Het landschap aan beide oevers was echt mooi los van de gedachte dat ik mogelijk nog een eeuwigheid dat moest aanschouwen. Wie weet hoe lang nog...

De school

Eindelijk bereikte ik de school. Over de school had ik vaak gedroomd: een fatsoenlijk gebouw met volledige uitrusting om les te geven en lieve kinderen. Nee, ik had niet gedroomd dat alles ook precies zo zou zijn maar ook niet dat de school zo verwaarloosd zou zijn als deze hier! Een tuinhuis van de tempel was het lokaal voor vier klassen. Je kon van de ene klas naar de andere kijken. De kinderen zaten op de vloer en praatten luidop tijdens de lessen.

Toen ik binnenkwam werd het muisstil. Ik werd aangestaard alsof ik van een andere planeet kwam. De hoofdonderwijzer, die vermoedelijk aan alle klassen les gaf en tevens conciërge was, kwam lachend naar me toe om me welkom te heten. Hij droeg een vaal ambtenarenkloffie met aan de schouders verbleekte distinctieven die de laagste rang onder ambtenaren aangaven.

Hoe hij er uit zag paste precies bij het beeld van de verwaarloosde kinderen in hun vuile schooluniformen en met onverzorgd haar die me met grote, heldere ogen aanstaarden. Ik kon mijn ogen niet geloven: alle kinderen waren verwaarloosd en slordig gekleed. Drie, vier meisjes zaten in verweerde hemdjes, niet eens in schooluniform. Ik stelde me aan hem voor.

Hij begroette me uiterst vriendelijk. 'Hartelijk welkom, mejuffrouw lerares. U komt precies op het juiste moment. Weet u, de vorige leraar is naar de stad overgeplaatst. Ik heb nu vier klassen onder me en word er stapelgek van. Maar, waar woont u eigenlijk?'
'Dat weet ik nog niet.' 'Nou, dan komt u bij mij wonen. Dit is maar een gat. Het is heel moeilijk een plekje te vinden. Kom maar mee naar mijn huis.' En weg was hij. Toen we uiteindelijk het 'huis' van de hoofdonderwijzer bereikten wilde ik direct rechtsomkeert maken. Ik wilde ineens hier niet meer wonen....

Het was een armetierige woning, gelijkvloers, met een dak van golfplaten. Het was niet eens afgebouwd. De muren waren van ruwe planken en er was maar één kamer. Zes koters tussen zes maanden en zes jaar stonden me verrast aan te gapen. Zijn vrouw, een boerinnetje, zat aan één stuk door betel te pruimen en keek haar man vragend aan.

'U kunt hier op de veranda slapen, mejuffrouw lerares. Mijn huis is nogal klein en kinderen maken herrie. Ik hoop dat het voor u te verdragen is.'
'Ja, en waar is het toilet?'
'Het is een soort natuurtoilet. Een gat in de grond en een dakje. U loopt naar de mangoboom en dan rechtsaf. Water is verder weg. Wil je je wassen dan moet je de rivier in. In de zomer is de oever steil en moet je voorzichtig in het water gaan.'

Die nacht huilde ik mijn kussen nat voor ik kon slapen. Ik dacht er aan de volgende morgen terug te gaan. Wat een ellende! Een lagere school in het bos: armoedig en verlaten. Op de lerarenopleiding hadden de profs ons al iets verteld over de scholen achteraf en de achterstanden daar. Maar wie kon denken dat het in werkelijkheid zo onvoorstelbaar armoedig zou zijn? Zou ik het hier wel uithouden?

De lessen

De volgende dag begonnen voor mij de lessen. De kinderen hadden achterstand alsof ze van voorbij de maan kwamen. Schoenen met hakken kenden ze niet; ze hadden niet eens schoenen.... In de middagpauze zat ik onder de Bodhiboom en zag een groep meisjes spelen: ze probeerden op hun tenen te lopen want ik had schoenen met hakken. Ze hadden bijna allemaal geen eten bij zich. 'Moeder zegt dat de rijst duur is. Het is genoeg om alleen 's morgens en 's avonds te eten.'

Troosteloos! De week ging voorbij. Mijn armzalig onderkomen en het tuinhuis-schooltje werden niet meer te verdragen. Toen zaterdagmiddag de school sloot besloot ik de boot te pakken en naar het regiokantoor te varen. Ik wilde de schoolinspecteur spreken want hij was mijn directe chef. Maar het kantoor was dicht! Ik ging in de buurt vragen naar zijn huis en begon te zoeken. Hij was thuis en lag in een ligstoel op de veranda; een corpulente man met een rood en gezwollen gezicht. In zijn hand een halfvol glas whisky.

Hij ontving me hartelijk, pakte een stoel en vroeg naar mijn ervaringen. Ik begon te klagen over de troosteloze situatie op mijn arbeidsplaats. Hij luisterde naar me en zei 'Tja, zo is het leven van een leraar in het buitengebied. Verwacht niet de gemakken van de stad. Maar ik wil graag helpen. We doen het zo: u ruilt de school voor kantoorwerk in het regiokantoor. Komt er later een plaats vrij dan neemt u het lesgeven weer op. Wat vindt u daarvan?'

Ik maakte een diepe buiging uit dankbaarheid. Ik was onder de indruk. Eindelijk een lichtpuntje in mijn duister lerarenbestaan. Hij ging verder: 'U kunt het beste hier blijven, mejuffrouw lerares. Ik woon hier met een assistente, een lerares zoals u. Ze is er vandaag niet, is naar haar familie. U kunt de kamer met haar delen, die is groot genoeg. U kunt nu al hier blijven.'

Voor het eerst sinds vertrek van huis kon ik weer eens lachen en wel in de schone badkamer van de districtschef. En ik was blij verlost te zijn van die godverlaten school en die vervuilde kinderen.

Voel je je niet alleen, lief kind?

Pikdonker buiten. Ik ging naar mijn kamer en deed de deur op slot. Tenslotte kroop ik onder het muskietennet op mijn slaapmatje en pakte pen en papier voor een brief aan mijn moeder. Maar ik had nog geen letter geschreven en ik hoorde een grendel verschuiven. Schrok me kapot! Daar zat een deur die je kon openen vanuit de kamer van de inspecteur. En die deur ging open en daar kwam meneer binnen. Zijn dikke gezicht glansde vettig in het licht.

'W...wat wilt u, geachte heer?' stotterde ik.
'Ik kom naar je kijken, lief kind. Ben je niet eenzaam hier?'

Zijn stem klonk anders dan vanmorgen. Ik begon het te begrijpen, stond op en liep achteruit naar de muur. 'Doe me alsjeblieft niets...'
'Nee, maak je geen zorgen. Ik heb geen kwaad in de zin, liefje. Nee, nee, loop nou niet weg, kom hier!'

Hij pakte snel mijn hand, zo snel als ik niet had verwacht van een dikke vent. Ik verzette me maar kwam niet los van hem. Hij drukte me tegen zich aan en probeerde mijn hals te kussen. 'Blijf nou kalm, zeg! Wil je niet graag hier bij mij werken? Gun mij die lol en het gaat jou ook goed. Ik bezorg je een vaste baan op het gemeentehuis en aan het eind van het jaar ga je twee rangen omhoog, snap je? Au, verd..., verrekte vrouw. Stijfkop.....'

Ik bokste met alle kracht tegen hem in maar dat scheen zijn lust alleen maar te verhogen. Voelde zijn grote handen over mijn borsten gaan en hij scheurde mijn bloes kapot. Hij drukte me naar de grond en ik voelde hoe mijn sarong omhoog werd getrokken.

Ik had nooit gedacht zoiets vernederends mee te moeten maken en helemaal niet bij mijn eerste stapjes in het leven. De docenten op school hadden ons nog wel zo mooi toegesproken bij onze aanstelling.

Lieve onderwijskandidaten, jullie zijn als kaarslichtjes die door het bos gaan. Zet jullie kaarsjes aan en verspreid hun fel licht onder tienduizenden Thais die nog dom en niet opgeleid zijn.

Jaja, geachte docenten, maar weet je eigenlijk wel wat nu met een van die kleine lampjes gebeurt? Haar blauwe licht is nu aan het doven.....

Ik pakte me nog een laatste keer helemaal samen, draaide me om en drukte dat lijf op me naar opzij. Sprong op en liep als een gek naar buiten. Het donker in; ik liep en liep zonder te weten waarheen. Ik zag een klein lichtje in de verte en rende erheen. Het was het kruidenierswinkeltje van een Chinees dat net ging sluiten. Zijn vrouw keek me verbaasd aan. 'Ik ben lerares. Mag ik alsjeblieft vannacht hier blijven?'

Zijn vrouw twijfelde. 'Hoe kan een vrouw met kapotte kleren lerares zijn?' Ik vertelde het hele verhaal en men haastte zich de winkel te sluiten en het licht uit te doen. 'Ga snel naar mijn dochter, achter de winkel, juffrouw. Als hij achter u aankomt krijgen wij problemen. Wij willen niks te maken hebben met de hoge heren.'

Terug

De volgende morgen nam ik snel de boot naar mijn tempelschool zonder mijn spullen op te halen. Thuis lagen nog kleren zat. De vuile gezichtjes van de schoolkinderen leken me ineens erg schoon. De herrie van de kinderen van de hoofdonderwijzer was ineens niet meer zo hinderlijk. Ik bleef lerares in de tempelschool ook al zou ik aan het eind van het jaar vast geen opslag krijgen.....
-
Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers.

Auteur Ta Tha-it, pseudoniem voor Chusak Rasijan, schrijft korte verhalen die sinds 1970 regelmatig in enkele tijdschriften worden gepubliceerd. Uit zijn bundel 'De lucht van rottend rioolwater' komt dit verhaal over het maatschappelijk probleem, de poging tot verkrachting van de jonge lerares. Vanwege de lengte is dit verhaal uit 1975 ingekort.

Chusak Rasijan schreef de elfdelige serie Kai-Phi Bangkok; Bangkok Unlicensed Guide Collection 1 tot 11, een 'lowbrow' (niet intellectuele, sensationele) serie verhalen waarin hij de farang Thailand laat bezoeken en het land aan de Thai toont met farang-ogen. 'Male writing for male reading' over 'cross-cultural sexual encounters'. De farang wordt voorgesteld als homo, masochist en oud, de Thai als hetero, jong en viriel. Een van zijn werken is 'Going to the gay club'.

Meer lezen?
Over de literatuur in Thailand in de jaren 1970-1980 en het werk van deze auteur, zie pg 10-11 van https://globalstudies.gu.se/digitalAsse ... ly2010.pdf

Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Re: Uit de Thaise literatuur.

#13 Bericht door erik-kuijpers » woensdag 12 augustus 2020, 14:43

Licht en donker, donker en licht

Negentien jaar is hij; een rustig, bedachtzaam mens. Zijn fors lijf is sterk. De donkere huid is tanig door het weer. Op armen en benen staan sterke spieren. Hij loopt op blote voeten zoals anderen met zijn beroep. Hij kon maar vier jaar naar school; daarna moest hij er af om zijn ouders te helpen op het rijstveld. Wat kon hij met die beperkte opleiding anders doen dan het beroep van zijn vader voortzetten? Het gebeurde wel eens dat hij zich voorstelde de zoon te zijn van de hoofdonderwijzer in het dorp. Die onderwijzer had zijn zoon namelijk naar de kweekschool gestuurd en dat betekende ook de voortzetting van het beroep van pa.

Een dorp vol rijstboeren

Maar dat was ook het enige verschil tussen hem en de zoon van de leraar. Wie zou die zoon ooit respect kunnen tonen? Iedereen in het dorp was rijstboer. Alleen de phuuyaaibaan, de hoofdonderwijzer en de monniken genoten aanzien en de anderen keken naar hen op. Vanaf zijn korte schooltijd had hij als landbouwer gewerkt. En plantte hij geen rijst dan was het groente. Hij zaaide verschillende soorten groente al naargelang de Chinese kramer op de markt aanbood. Maar in de zomer werd de grond kurkdroog en kon je niks planten. Dan werkte hij in het bos om hout te hakken en maakte daarvan houtskool om op de markt te verkopen. Maar het bos werd dunner; er werd zoveel gekapt, daar kon geen boom tegenop groeien...

De regentijd! Iedereen in het dorp bereidde zich voor op het planten van rijst. De zaailingen werden besteld. Na de tweede golf regen liepen de akkers onder en gingen alle boeren het veld ploegen. Ploegen, en nog eens ploegen, alsof ze de aarde in goud wilden veranderen. Dan gingen de zaailingen er in die langzaam uitgroeiden tot prachtige groene planten. Die werden verplant en verdeeld over de akkers.

Maar dit jaar had pech het land geteisterd: toen de rijst al aren droeg had het geregend alsof alle sluizen boven open stonden. De rijst verzoop. Alle families waren terneergeslagen en klaagden over dit noodlot. Ook hij begon zich zorgen te maken. Hij zocht een uitweg voor zichzelf en voor het gezin om uit de ellende te raken. En besloot de waterbuffels te verkopen.

Met pijn in het hart want de buffels waren een deel van zijn leven. Het waren goeie, jonge buffels maar hij had geld nodig, geld om rijst te kopen voor het gezin. De rest van het geld was voor de reis naar Bangkok; daar wilde hij werk in een fabriek zoeken.

Bangkok

Hij ging samen met een vriend die al eens naar Bangkok gegaan was. Ze liepen lang en kwamen aan het station dat hij nog nooit eerder had gezien. Bij het vertreksignaal van de trein ging het door hem heen: het was het beste zijn lichaamskracht te verkopen. Dat hadden anderen ook gedaan op zoek naar geluk: je aanmelden als arbeider voor zwaar werk. Daarna kon je misschien riksjarijder worden of zelfs bediende in een winkel. Het zou niet gemakkelijk worden maar hij stond voor deze aanpak. In het dorp en in de stad zelf was geen emplooi voor hem. Het zag er niet goed uit.

De derde klasse van de trein zat overvol met mensen die hun heil elders gingen zoeken. Alle zitplaatsen waren bezet en zelfs in het gangpad kon je niet meer staan. Ook in de koppen van de wagon met de toiletten was het vol. Uit die toiletten kwam een doordringende stank terwijl er geen druppel water was. En daarnaast waren ze volgepakt met koffers en tassen. De passagiers leken allemaal op elkaar met hun droevige gezichten. Geen lachje kon er af.

Bangkok was totaal anders dan het dorp. Waar kwam dat gekrioel van auto's toch vandaan? Het was er somber en het duizelde hem, je kreeg er haast geen lucht. En al die huizen, ze nodigden hem niet uit daar te wonen. Huis aan huis op elkaar gepakt. Hij volgde zijn vriend naar een bus, die nog voller was dan de derde klasse in de trein. En iedereen staarde hem aan; zagen ze aan hem dat hij van het land kwam? Zag hij er dan als een clown uit? Of dacht hij dat maar? Hij kon zich er niet druk om maken. Hij had andere dingen om zich zorgen om te maken: om rijst, en om veel meer.

Hij liep de kamer binnen in dat rijtjeshuis. Men noemde dit 'het Bureau.' Het zag er sjofel en armoedig uit. Er was niets om je op te vrolijken. De enige plaats voor hem om werk te zoeken. En na het binnen treden moest hij direct 20 baht kosten betalen al was het volstrekt onzeker of je er ooit werk zou vinden. Deze eerste dag kreeg hij nog geen werk maar kwam veel mensen tegen die net als hij werk zochten bij dit bemiddelingskantoor.

Werk!

Een week later had hij geluk; een werkgever wilde hem aannemen. Zijn eerste baas ooit werd een dikke Chinees. Die was tevreden over zijn bouw want de baan stelde eisen aan zijn lijf. Toen alle afspraken tussen bureau, werkgever en hem op papier stonden moest hij wel nog 200 baht bemiddelingskosten betalen. Hij had geen keus; betalen voor zijn rijst of verhongeren. Zijn salaris werd 300 baht per maand; dat was tenminste een inkomen al kreeg hij de eerste maand niks want zijn baas moest die afstaan aan het bureau voor de bemiddeling.....

In de donkere houtloods was de lucht altijd bedompt. Er hing een dikke stoflaag in de lucht en hij kon niet vrij adem halen. 'Thuis is de lucht veel schoner en er is geen herrie van auto's die in je oren dringt' dacht hij. In de houtloods was het zijn taak, planken aan te slepen om de vrachtwagen te laden zoals zijn baas wilde. Dan moest hij het hout met de wagen wegbrengen en elders weer afladen. Dat herhaalde zich steeds weer en hij raakte er aan gewend.

Dit zware werk had hem nimmer afgeschrikt. Hij vond dat je gewoon je werk moet doen. Daar word je toch voor betaald door je baas? Hij moest ook geld hebben voor rijst en om van te leven en van wat overbleef stuurde hij een deel naar zijn familie. Misschien waren de arbeidsomstandigheden wel niet billijk maar hij moest het maar verdragen. Dit werd van hem vereist omdat hij niet goed lezen en schrijven kon. En na de vier schooljaren had hij er zelf ook niets meer aan gedaan; hij kon alleen zichzelf beklagen.....

Het wordt donker en dan weer licht in de oude vrachtwagen waar hij woont. Hij kijkt wel naar buiten maar ziet niets. Heeft geen andere keus. De wagen rijdt en stopt hier, en dan daar in straten waar wagens in chaos in file staan.

Hij denkt aan zijn ouders, zijn dorp, de rijstvelden, de buffels, aan alles kriskras door elkaar. 'Naar huis terug?' Nee, 'huis' bestaat niet meer voor hem. Hij weet heel goed dat de reis naar hier het gevolg van zijn eigen keus was. Zijn pad voerde hem naar de hoofdstad en liet hem hier in de donkerste krochten achter. Voor hem bleef slechts de hoop dat er iets zou gebeuren dat zijn leven zou verbeteren. Maar dat gebeurt niet snel in een leven. Hij besloot te wachten......
-
Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers.

Auteur Paisan Promoi (1952), Thammasat Universiteit Bangkok, heeft boeken geschreven als lid van de schrijfgroep 'Prachan Süaw' en een bundel korte verhalen. Dit verhaal komt uit een bundel hedendaagse Thaise verhalen gepubliceerd in 1975.
Hij woont nu in de USA en maakt deel uit van de journalisten die mede over Thailand publiceren in Thaise kranten aldaar en die gevlucht zijn voor het regime.

Meer lezen?

Studie uit 2015 over de functie van Thaise kranten in Los Angeles en Chonburi, met bibliografie. http://www.gscm.nida.ac.th/public-actio ... 3-58/7.pdf

Toelichting

Phuuyaaibaan, 'village headmen', dorpsambtenaar, lagere rang: kamnan, vertegenwoordigt het gemeentebestuur in veel dorpen in Thailand.

Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Re: Uit de Thaise literatuur.

#14 Bericht door erik-kuijpers » zaterdag 15 augustus 2020, 09:15

Jodium, het rode wondermiddel

Mocht je nou een kruidenierswinkeltje willen openen in mijngebied dan moet je veel sterke drank inslaan. In mijngebied verkoopt alcohol beter dan vitamines. Wat voorts in de winkel niet ontbreken mag zijn inhaleerstiften tegen verkoudheid. Die worden echt vaker verkocht dan paraplu's.

Waarom mijnwerkers liever in de regen lopen in plaats van te schuilen onder een paraplu is simpel te verklaren: een neussnuiver die je meermalen kunt gebruiken kost slechts één baht. Een paraplu kost zeven baht en de betere plu's uit Penang kunnen wel 25 baht kosten.

Een rondje markt betekende voor mij dat ik eindigde in de kroeg. En van daaruit had ik, zo te zeggen, mijn kennis van economie opgedaan. Ik had daar geleerd dat koffie zo goed verkocht werd dat de kastelein er helemaal niet aan dacht het katoenen koffiefilter eens te wassen. Nieuwe koffie ging gewoon door de oude drab heen.

En jodium?

Wij mijnwerkers konden niet genoeg eer bewijzen aan dat rode spul jodium. Als wij tijdens het werk een wondje opliepen behandelden wij dat met een handjevol 'olie' uit een tankje. Het bloeden stopte direct en de wond genas. In ieder kroegje dat tevens als winkel diende stond in de glazen kast een doos jodium waarop de kastelein 'rood spul voor wonden' had geschreven: jodium. Het spul was van slechte kwaliteit.

Ik herinner me een grapje toen ik in de mijnen werkte. Midden in de nacht werd er op de deur gebonsd. Een arbeider stond hijgend aan de deur en zei dat hij hulp nodig had: hij was op zijn hoofd gemept. Ik opende de deur en bekeek hem: hoofd en hemd onder het bloed. Met de lamp scheen ik rond maar zag niemand. Toen rook ik jodium! Ik keek eens beter en zag ook jodium.

Ja, zo gaat dat in de mijnbouw. Je neemt iemand flink te pakken. Jodium opzuigen in een bladstengel en in het donker iemand op zijn hoofd slaan: het slachtoffer denkt aan bloed, zoekt licht en ziet ook bloed.... En dit word je nog jaren nagelachen....


Bij de kastelein stonden heel oude flesjes jodium en ik vroeg hem 'Wanneer ga je die jodium weggooien?'
'Hoezo, weggooien?' vraagt hij verwonderd.
'Nou ja, het is al lang voorbij de houdbaarheid.'
'Ja, nou, en dan?'
Hij keek me grimmig aan omdat ik mijn neus in zijn zaakjes stak zoals een ambtenaar van de geneeskundige dienst. Ik liet het verder lopen. Maar op een avond vertelde de kastelein mij: 'Het is al verkocht!'

'Wat?'
'Nou, die rooie jodium. Iemand heeft de hele doos gekocht.'
'Welke blinde heeft dat dan gekocht?'
'Nee, geen blinde. Deze jodium is niet tegen blindheid maar voor wonden. Die persoon heeft dat natuurlijk gekocht voor genezing.'
'Foei zeg, laat me niet lachen, voor wondjes? Zag dat spul er misschien uit als jodium voor wondjes? Wie dat gebruikt krijgt tetanus.'
'Zeg eens, doe even normaal!'

'Moet ik dit dan goedpraten? Haal eens een merkartikel jodium voor de verkoop.'
'Ik ben ze toch mooi allemaal kwijtgeraakt.'
'Wie heeft dat dan gekocht?'
'Bosbewoners. Een bergstam die in het bos achter de heuvel woont.'
'Ja, die hebben helemaal geen verstand van medicijnen. Ze spreken nog onverstaanbaar ook. Hoe kun je zulke mensen nu met jouw spul afzetten, oplichter?'
'Ik heb niemand afgezet. Ze kwamen hier en vroegen een middel tegen verwondingen. Dat heb ik ze verkocht.'
'Deze bosmensen zijn gek. Waarom brengen ze hun gewonden niet naar de dokter?'
'Dat gaat nou eenmaal zo bij die mensen. Alles blijft in de clan en ze laten de autoriteiten niets weten. Ze zijn bang voor de politie. Ze weten niets van de wereld buiten hun woongebied.'

'En nu zijn ze jouw prooi geworden. Voor hoeveel heb je ze leeggeplunderd?'
'Die hebben toch geen geld!'
'Hoe is de verkoop dan gegaan?'
'Ruilhandel. Ik heb de medicatie tegen maïs geruild.'
'Voor hoeveel dan?'
'Een halve zak.'
'Lieve hemel' riep ik uit. 'Voor die ouwe jodiumtroep heb je het geflikt een halve zak maïs te vragen?'
'Ik kon ook tien zakken krijgen. Die planten heel veel maïs zelfs voor varkensvoer.'

'Waarom heb je er niet gelijk tien gevraagd?'
'Dat zouden ze niet kunnen dragen' antwoordde hij gevat.
'Je bent een hebberige boef. Je komt nog eens in de hel' verwenste ik hem.
'Voor een koopman bestaat er geen hemel en geen hel' lachte hij. Hij begon me een lesje te geven. 'Een koopman kent alleen winst en verlies.'

Ik draaide me uit verachting om, nam mijn glas en dronk. Hij ging verder. 'De bosmensen hebben beloofd dat ze vanavond de maïs komen brengen. Het is al donker; ze zullen zo wel komen.'

Hij pakte de petroleumlamp, vulde hem bij en stak hem aan. Daarna pompte hij er lucht in. Het heldere licht verdrong de duisternis uit dit kroegje. Ik dacht aan de bosmensen die een heel eind moesten lopen en de zak maïs dragen volgens de overeenkomst. Ik hoopte dat ze de waard zouden bedriegen. Het beviel me maar niks dat die zakenman deze primitieve en domme mensen bedroog. Bedonder dan een stadsmens zoals ik!

De bosmensen

Ik had al eens geprobeerd het dorp van de bosmensen te bezoeken maar dat was me niet gelukt. De weg erheen was slecht. Je moet door water en over bergen lopen, heel ver weg alsof het dorp buiten Thailand lag. Die omstandigheid hield de vooruitgang voor hen tegen. Ze leefden afgesloten van de wereld en trouwden alleen met elkaar tussen de tien families. Maïs, aardappelen en varkens waren hun middelen van bestaan. Zo af en toe brengen ze de varkens naar de markt om te ruilen voor rijst en zout. Deze mensen weten weinig van de buitenwereld. En juist die mensen verkoop je oude jodiumflesjes?

De bosman droeg een zak maïs naar binnen. Hij was alleen. Zijn lijf glom en droop van het zweet. Deze mensen droegen geen hemd. Ze naaiden jute zakken tot een kleed om hun lijf. De kastelein laat de zak naar binnen dragen en controleert of de maïs vers is. 'Vandaag van het veld gehaald, meneer' en hij stort de maïs op de grond en vouwt de zak netjes op.

'Waar is de zieke gewond geraakt?' vraag ik hem. Hij verschrok. Ogenschijnlijk had hij met de kastelein afgesproken er met niemand over te praten. Maar de waard herhaalt mijn vraag.
'Aan een arm. Het bloeden is al gestopt. Uw jodium was echt goed hoor, het werkte prima.' De waard keek me zegevierend aan maar ik vroeg door. 'Stopte het bloeden direct nadat u de jodium er op hebt gesmeerd?'
'Jazeker, een flesje hebben wij op de wond gesmeerd en de andere heeft hij helemaal leeggedronken.'
'Wat? Heb je hem die jodium laten drinken?'
'Ja, insmeren en drinken tegelijk zodat het goed inwerkt' zei hij.

Bijna verslikte ik me in mijn borrel. Ik had het idee dat ik zelf jodium had gedronken. Praten over ouwe jodium had nu geen zin meer. Ik zag het beeld voor me van een geperforeerde darm door ouwe jodium. O jee, dat moet vreselijk pijnlijk zijn.
De bosman was weg en de waard toonde eindelijk berouw. 'Wat een vuile streek zulke rommel te verkopen' zei ik tegen mijzelf. 'Op de fles stond ook niet of je het moest inwrijven of innemen. Het had ook niets uitgemaakt want die mensen kunnen niet lezen' zei de kastelein.

'Waarom heb je ze niet verboden dat spul te drinken?'
'Ben ik vergeten.'
'Geklungel! Nu kom je zeker in de hel.'

Hij zuchtte, stond op, haalde een wierookstokje uit een pakje en stak het aan. Ik maakte hem opnieuw een verwijt. 'Ja, voor een paar muggen ben je bang maar een ander laat je dood gaan.'
'Wie zegt dat ik bang ben voor muggen?'
'Steek je het dan niet aan om muggen te verjagen?'
Hij ging naar het godenbeeld en stak het wierookstokje in het altaar. Daarna vouwde hij zijn handen en ging in gebed. Toen vroeg hij 'Weet je waarvoor ik gebeden heb?'
'Ja, waarschijnlijk dat je niet in de gevangenis komt.'
'Nee, ik heb god gevraagd de kracht uit die jodium te halen.'
-
Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers.

Auteur Anchin Panchapan (1926) was een populaire schrijver. Zijn grote succes behaalde hij met een bundel korte verhalen (1966) over het harde leven in de mijnstreek in zuidelijk Thailand. Vanwege de lengte is het verhaal wat ingekort.

Meer lezen?
Mijnbouw in Thailand. Er zijn/waren goud- en kopermijnen en mijnen voor andere metalen hoewel de milieubeweging en de bevolking zich vaker en vaker roeren tegen de daarmee gepaard gaande vervuiling. Zie deze weblink. https://www.landenweb.nl/thailand/economie/

Een toelichting op het Thailand van toen, in de koude oorlog, met een zich roerende 'linkse' groep schrijvers; een studie uit 2019 door de Universiteit van Leeds. http://etheses.whiterose.ac.uk/25278/1/ ... D_2019.pdf

Toelichting
Penang ligt ten zuiden van de provincie Satun in buurland Maleisië.

Gebruikersavatar
erik-kuijpers
Volwaardig lid
Volwaardig lid
Berichten: 3376
Lid geworden op: donderdag 11 oktober 2018, 14:32
Locatie: In volgend leven: Frankrijk.

Re: Uit de Thaise literatuur.

#15 Bericht door erik-kuijpers » vrijdag 21 augustus 2020, 06:27

De huisknechts tweede valstrik

Zou je Ploi gelegenheid geven te werken op het Ministerie van Planning dan was hij vast directeur geworden. Hij plant alles zorgvuldig en stap voor stap vooruit. Alleen, het loopt bij hem in het honderd....

Huisknecht Ploi

'Ploi! Ploi!'….... 'Ploi? Hallo, iemand moet de poort open doen! De auto is er!'

De vrouw des huizes riep dit naar Ploi toen het getoeter stopte. Ploi liet de tuinschaar direct op het gazon vallen en rende naar de tuinpoort. Een horde huishonden ging hem vooraf. De leidende hond bereikte als eerste de poort vóór de gewone honden en de mensen; hij behoorde tot het Europese ras en was groot en sterk. Met twee grote sprongen was hij er. De kleine Thaise honden sjokten er achteraan om hun baas te begroeten.

Ze wilden de wereld laten zien hoe blij ze waren dat het baasje terug was, dat ze tijdens zijn afwezigheid hun hondenplicht waren nagekomen en het huis goed bewaakt hadden. Ploi opende de poort en sloot hem direct achter de auto opdat straathonden geen contact konden krijgen met de deftige honden binnen.

De heer des huizes stapte uit zijn auto, begroette als altijd eerst de herdershond, en dan de opgewonden andere honden die vol ongeduld op hun deel in het aaien wachtten. Daarna vroeg hij huisknecht Ploi net als iedere dag 'Heb je het diner voor de herdershond bereid zoals het hoort?' 'Zeker meneer' antwoordde Ploi, dan weer overtuigd, dan weer weifelend naar gelang de kwaliteit van het vlees dat voor de hond apart was gelegd. Het vlees was soms wel zo goed dat Ploi er zelf van at....

'Zet de mest even klaar voor mijn orchideeën, Ploi!' Meneer had het nog niet gezegd en je hoorde mevrouw uit de keuken roepen 'Ploi, Ploi, kom eens snel hier...' Meneer maakte met een handgebaar duidelijk dat Ploi moest opschieten. De kinderen waren na school al gewassen en omgekleed en speelden in de tuin. Het kindermeisje Rose had de jongste telg van de familie op haar arm en ging met hem in de tuin spelen. Ploi keek stiekem en verlangend naar haar en droomde van …..

Rose

Rose was 14 jaar maar groeide uit tot een bekoorlijk meisje. Ploi was ook nog jong: 17 jaar. Hij haastte zich het werk te doen dat de huisbazin hem opdroeg. En hij was er nog niet mee klaar of de heer des huizes riep hem naar de orchideeën. Ploi moest water met kunstmest over alle planten sproeien waaronder heel dure exemplaren. En daarna moest de huisknecht heel snel de poort openen om de zus van de huisbazin binnen te laten die met haar auto op bezoek kwam.

Kort daarna kwam 'hare hoogheid' de tuin in en ontdekte de tuinschaar op het gazon; en ze begon Ploi uit te kafferen. Ze had de huisknecht eerder al eens luid en duidelijk verteld dat die een gevaar vormde voor de kleinsten. Ploi had diep gebogen toen hij er op attent werd gemaakt. Want misschien hadden de kinderen wel een verwonding kunnen oplopen en er tetanus van gekregen....

Ja, de werksfeer was hectisch. Je moest zo veel mensen tegelijkertijd bedienen, en dan maken ze er zo'n kabaal van. Hij werd er zo boos van dat hij dacht aan opzeggen. Maar de heldere blik, de volle lippen en dat lekkere neusje van Rose maakten hem weer rustig. Vanwege Rose zou hij op zijn tanden bijten en volhouden.

De kokkin Somnoek

Toen Ploi met de tuinschaar langs de keuken liep wierp kokkin Somnoek hem uiterst vriendelijke knikjes toe die haar gevoelens voor de huisknecht duidelijk weergaven. Dat maakte Ploi verlegen. 'Wat voor soep hebben we vandaag?' vraagt hij vriendelijk maar wat afstandelijk. 'Ik hou een vol bord voor jou apart. Je krijgt extra vlees, maar jij alleen' zei ze uiterst voorkomend.

Dring je toch niet zo op, dacht Ploi. Hij keek met walging naar het ingevallen smoeltje met uitpuilende kikvorsogen van de potige 25-jarige Somnoek. Zij ritselde altijd eerste klas eten voor hem.

Ploi komt uit het noordoosten van Thailand. Zijn ouders zijn boeren en hij heeft zeven broers en zussen. Hij is thuis de zesde en neemt geen bijzondere plaats in; hij doet wat hij wil.

Hij kwam naar Bangkok om chauffeur te worden. Bij het bemiddelingskantoor vroegen ze hoe lang hij al auto reed. Toen hij eerlijk antwoordde dat hij nog nooit in een auto gereden had hadden ze hem uitgelachen en als huisknecht en tuinman bij deze familie geplaatst. Nee, rijden mocht niet maar wel de auto's wassen en deze opdracht vervulde hij heel precies. Je moet je langzaam opwerken, toch?

Na drie maanden in dienst was hij nog steeds huisknecht, tuinman en autowasser maar … hij mocht af en toe Rose haar handjes vasthouden waarbij zij dan bekoorlijk de ogen sloot. Aha, de eerste stap was gezet!

Ploi had nooit geld. Zijn 300 baht loon ging helemaal op aan kleren en hij kon niets sparen. Integendeel, hij moest geld lenen van Rose en voor extra eten probeerde hij bij Somnoek in de gunst te komen. Eten en toetje kreeg hij extra van haar en Somnoek liet blijken wel meer te willen met hem maar dat benauwde hem toch wat....

Die volksliedjes toch.....

Die nacht liep Somnoek in haar badhanddoek naar de badkamer in de bediendenafdeling. Maar om onduidelijke redenen ging ze die deur voorbij en liep naar binnen bij de huisknecht. Ploi lag op bed en floot een volksliedje. De grofgebouwde, potige Somnoek complimenteerde hem overdreven met zijn liedjes en Ploi floot er nog een en nog een en.......

De volgende morgen jankte Rose en keek Ploi niet meer aan. Somnoek daarentegen neuriede het laatste liedje van gisteren en pakte al hun spullen in een koffer. Zonder te overleggen ging ze naar mevrouw en meneer en nam ook namens Ploi ontslag om terug te gaan naar hun huis in het noordoosten.

Naar de Isaan

Onderweg zei Ploi tegen Somnoek 'Ben je nu gek geworden? Ik wou helemaal niet opzeggen. Waarom doe je dat? Ik heb geen rooie cent. Waar moeten we van leven?' Somnoek lachte trots. 'Ik heb meer geld dan Rose, kijk maar, tweeduizend baht.' Ze liet het hem zien. En Ploi werd weer blij. Ha, nu zijn we rijk! Wat een geluk, ik hoef niet meer als huisknecht te werken. Tweeduizend baht; een vermogen!

Ploi keek Somnoek aan en overdacht hun gezamenlijke toekomst. Somnoek had slechts een broer en die was kortgeleden gestorven. Haar ouders waren beiden al oud dus ze hoefden niemand te verzorgen. Alles wat ze verdienden konden ze voor henzelf houden. Somnoek was gelukkig en zo zag ze er best knap uit. Dat kan, als je maar gelukkig bent.

'Vader! Moeder!' riep Somnoek al van ver en rende haar ouders tegemoet. De oude ouders zaten bamboestengels te schillen. Somnoek hurkte bij ze om ze te begroeten. Ploi bleef wat verlegen en bedeesd op afstand staan.

'Dit is mijn vent!.' Zo stelde Somnoek haar Ploi voor aan haar ouders. 'En, is het geen flinke vent? Goed, niet waar? Hij kan de plaats van mijn broer in het rijstveld innemen zodat wij onze pachtschulden eerder kunnen terugbetalen.'
-
Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers.

Auteur Watcharawan is pseudoniem voor Dr Sitha Pinitpuwadol, 1932. Zij was professor/docente Frans aan de Ramkamhaeng Universiteit te Bangkok en tevens vertaalster. Ze schrijft korte verhalen als hobby, vooral in de 60-er jaren. Haar verhalen gaan over mensen uit de Isaan die naar Bangkok gaan voor werk en vaak slachtoffer worden van hun goedgelovigheid.

Plaats reactie

Terug naar “Cultuur”